ECLI:NL:RBNHO:2020:8003

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
13/114026-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij veroordeling voor witwassen en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 april 2020 in Amsterdam betrokken was bij witwassen en de handel in softdrugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van 46.250 euro, dat afkomstig was uit een misdrijf, en van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 29 september 2020 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoon van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor Opiumwetdelicten. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en de indicaties voor pedagogische beïnvloeding. De opgelegde bijzondere voorwaarden omvatten onder andere begeleiding door jeugdreclassering en deelname aan onderwijs. Tevens zijn er verbeurdverklaringen gedaan voor de in beslag genomen geldbedragen en verdovende middelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 13/114026-20 (P)
Uitspraakdatum: 13 oktober 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 september 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Lemmers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op of omstreeks 24 april 2020, te Amsterdam, althans in Nederland, een of meerdere voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 46.250 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten voornoemde geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
feit 2:hij op of omstreeks 24 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meermalen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 97 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3:hij op of omstreeks 24 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.511,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Het betreft geld uit eigen misdrijf en verdachte heeft de criminele herkomst van het geld niet verhuld, zodat geen sprake is van witwassen.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3
de
bekennende verklaringdie verdachte ter terechtzitting van 29 september 2020 heeft afgelegd;
Ten aanzien van de feiten 1 en 3
een
proces-verbaal van bevindingen(dossierpagina 1009 t/m 1012). Dit proces-verbaal houdt in het relaas van bevindingen van verbalisanten;
Ten aanzien van feit 1
een
proces-verbaal van bevindingen(dossierpagina 1091). Dit proces-verbaal houdt in het relaas van bevindingen van verbalisant;
Ten aanzien van feit 2
een
proces-verbaal van bevindingen(dossierpagina 1001 t/m 1004). Dit proces-verbaal houdt in het relaas van bevindingen van verbalisant;
een
proces-verbaal van verhoor(dossierpagina 1078 t/m 1087). Dit proces-verbaal houdt in de op 26 april 2020 door verdachte [medeverdachte] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring;
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
een
schriftelijk bescheid(dossierpagina 1090), inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering;
Ten aanzien van feit 3
een
proces-verbaal van bevindingen(dossierpagina 1052 en 1053). Dit proces-verbaal houdt in het relaas van bevindingen van verbalisant.
3.3.3.
Bewijsoverweging feit 1
De strafbaarstelling van (het hier impliciet ten laste gelegde) eenvoudig witwassen ziet op het enkel verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, hetgeen in deze zaak aan de orde is.
Het ontbreken van een verhullingshandeling staat een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen dus niet in de weg.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:hij op 24 april 2020 te Amsterdam, een geldbedrag van 46.250 euro, voorhanden heeft gehad, dat onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
feit 2:hij op 24 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd, een hoeveelheid van ongeveer 97 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd;
feit 3:hij op 24 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.511,6 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
eenvoudig witwassen
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen waarvan 43 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Tot slot vordert zij een werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en – in het geval van een bewezenverklaring voor de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten – een jeugddetentie op te leggen die in duur overeenkomt met het al ondergane voorarrest en met aftrek van dat voorarrest. Ten aanzien van een voorwaardelijke jeugddetentie heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voorts heeft hij verzocht de door de officier van justitie gevorderde werkstraf niet op te leggen, aangezien verdachte dan het risico loopt dat hij overvraagd wordt. Om dezelfde reden heeft hij verzocht het meewerken aan middelencontroles niet als bijzondere voorwaarde te stellen.
Tot slot heeft de raadsman verzocht geen elektronisch toezicht op te leggen als bijzondere voorwaarde, nu dit geen meerwaarde heeft. Met elektronisch toezicht is geen zicht op de personen met wie verdachte contact heeft. Ook is een enkelband een belemmering bij het vinden van werk.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs, de verkoop van een blok hasjiesh en het voorhanden hebben van € 46.250,-
dat hij volgens zijn eigen verklaring met de handel in softdrugs heeft verdiend. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de vele nadelige effecten die het gebruik van en de handel in verdovende middelen veroorzaken. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs gevaren kunnen opleveren voor de gezondheid van de gebruikers en de volksgezondheid in het algemeen.
Bovendien gaat de handel in en het gebruik van (soft)drugs vaak gepaard met diverse andere vormen van (ernstige) criminaliteit, waarmee de samenleving schade wordt toegebracht. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de nadelige (verslavings)gevolgen voor zijn (jonge) afnemers en slechts gehandeld uit eigen belang en geldelijk gewin.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op een
uittreksel uit de justitiële documentatievan 5 augustus 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor Opiumwetdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts gelet op het over verdachte uitgebrachte
rapportvan 23 juni 2020, opgesteld door [reclasseringswerker] van Reclassering Nederland. Dit reclasseringsadvies houdt onder meer het volgende in:
Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit het wegingskader blijken diverse indicaties voor het jeugdstrafrecht.
Betrokkenes handelingsvaardigheden, te weten zijn impulsiviteit en het gebrek aan overzicht ten aanzien van de consequenties van zijn handelen, is een indicatie. Daarnaast zijn er goede pedagogische mogelijkheden. Betrokkene is ontvankelijk voor de invloed en ondersteuning van volwassenen, continuering van de schoolgang is wenselijk en hij maakt actief deel uit van een gezin(systeem).
Op basis van het contact met de jeugdreclassering en de pro Justitia rapporteur achten wij jeugdreclassering passend. De begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt beschreven als 'nog maar net opgestart'. Tevens zou er nooit eerder vanuit de jeugdreclassering begeleiding zijn geboden. [reclasseringswerker] (jeugdreclasseerder) vertelt een goed contact met [verdachte] opgebouwd te hebben. Ook zij is van mening dat jeugdreclassering passend en wenselijk is, gezien de contactopbouw en het gegeven dat de jeugdreclassering niet eerder en nog nauwelijks is opgestart is.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.Het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld.
Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:- begeleiding door jeugdreclassering;- ambulante behandeling;- locatiegebod;- volgen van onderwijs (jeugdstrafrecht);- meewerken aan middelencontrole;- betrokkene wordt verplicht om mee te werken aan de begeleiding vanuit IFA, Spirit;- betrokkene dient mee te werken aan de begeleiding vanuit de top 600/1000 en zich, indien van toepassing te melden op het Actiecentrum Zorg en Veiligheid (Wibautstraat 6 Amsterdam);
In geval betrokkene een gevangenisstraf opgelegd wordt, kan dit betekenen dat hij in augustus 2020 niet in staat is om te starten met een schoolopleiding.
De rechtbank heeft ook gelet op de evaluatie van het toezicht en de begeleiding bij schorsing voorlopige hechtenis van 24 september 2020, opgesteld door [reclasseringswerker] van de jeugdbescherming. Dit rapport houdt onder meer in:
Jeugdbescherming acht binnen het toezicht en de begeleiding de volgende voorwaarden van belang:
- meewerken aan IFA en Inforsa;
- meewerken aan jeugdreclassering en eventuele hulpverlening die daaruit voort komt;
- naar school gaan volgens rooster.
[reclasseringswerker] heeft de adviezen ter terechtzitting gehandhaafd. Ook hebben [naam] (coach Intensieve Forensische Aanpak) en [naam] (behandelaar Inforsa Forensisch Jeugdteam) ter terechtzitting toegelicht achter de adviezen te staan.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank verder het
psychologisch rapport, gedateerd 17 juni 2020, opgesteld door GZ-psycholoog drs. A.J. van den Dorpel, in aanmerking genomen.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
In huidig psychologisch onderzoek is een sociale (pragmatische) communicatiestoornis en een stoornis in cannabisgebruik vastgesteld en laat de gebrekkige ontwikkeling zich diagnostisch omschrijven als problemen in de executieve functies als inhibitie, verminderde cognitieve flexibiliteit en rigiditeit, waarbij gelet op de problemen met de regulerende functies met als gevolg een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.Gezien de aard en duur van voornoemde gebrekkige ontwikkeling, de scheefgroei van de persoonlijkheid en het ontstaan van de ziekelijke stoornis, waren deze ten tijde van het ten laste gelegde – indien bewezen – aanwezig.De eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde niet.
De ASR-wegingslijst volgend wordt gezien dat betrokkene moeite heeft om risico’s in te schatten, in sommige gevallen handelt zonder nadenken en jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd doet vermoeden. Daarbij zijn een pedagogische aanpak en scholing noodzakelijk en mogelijk en neemt betrokkene deel aan het gezin van herkomst.
Betrokkene kiest voor het plegen van delicten, maar lijkt niet ingebed in een crimineel milieu en pronkt niet met criminele activiteiten. Daarbij wordt de pedagogische aanpak mogelijk geacht en heeft betrokkene laten zien eerder zelf negatief beïnvloed te worden door andere jeugdige gedetineerden en was hij niet ongeschikt voor een groepsklimaat.Alles overziend wegen de beperkingen van de handelingsvaardigheden en de pedagogische beïnvloeding door ten opzichte van de justitiële voorgeschiedenis, waarbij het ontbreken van psychopathische trekken en een criminele levensstijl en de mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding, indicatief worden gezien voor het jeugdstrafrecht.
De rechtbank onderschrijft de hiervoor weergegeven adviezen en conclusies van de reclassering, de jeugdbescherming en de deskundige en neemt die over.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 18 jaar oud en dus meerderjarig. Dat betekent dat toepassing van het meerderjarigenstrafrecht het uitgangspunt is, tenzij de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aanleiding ziet de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan hiertoe beslissen op grond van de persoon(lijkheid) van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De reclassering en de deskundige achten, na uitvoerig onderzoek, indicaties aanwezig voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, gezien de leeftijd van verdachte, zijn handelingsvaardigheden, het ontbreken van psychopathische trekken en pedagogische beïnvloeding mogelijk is.
Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsman, het advies van de reclassering en de deskundige met betrekking tot het toepassen van het jeugdstrafrecht en zal daarom recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr.
De op te leggen straf of maatregel
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 120 dagen in de vorm van jeugddetentie moet worden opgelegd. Dit is meer dan de officier van justitie heeft gevorderd omdat de rechtbank dit gezien de ernst van de feiten op zijn plaats vindt. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Ook acht de rechtbank het noodzakelijk bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals door de reclassering en jeugdbescherming geadviseerd. Deze voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank zal daarnaast geen werkstraf opleggen, nu verdachte een intensief hulpverleningstraject ingaat en al een flinke stok achter de deur heeft in de vorm van een forse voorwaardelijke jeugddetentie.

7.Verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 305,-, € 46.100,- en € 150,- verbeurd zal verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedragen, te weten € 305,-, € 46.100,- en € 150,-, verbeurd verklaard moeten worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte deze bedragen geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit heeft verkregen.
Tevens is de rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: verdovende middelen (G5911527, G5911528 en G5911529), onttrokken moeten worden aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36b, 36c, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 1 tot en met 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
120 dagen;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
73 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam (jeugdreclassering) op het adres [adres] en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo vaak deze instelling dit nodig vindt;
  • zich onder behandeling zal stellen van de Forensische Ambulante Zorg en Verslavingszorg van Inforsa, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • mee zal werken aan de begeleiding van IFA, indien en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
  • mee zal werken aan de begeleiding van de top 600/1000 van het Actiecentrum Zorg en Veiligheid te Amsterdam, indien en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
  • onderwijs volgt volgens het rooster gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt;
  • mee zal werken aan controles op drugsgebruik in de vorm van urinecontroles zo vaak de jeugdreclassering dit nodig acht;
draagt Jeugdbescherming Regio Amsterdam op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
stelt dat veroordeelde is gehouden om, gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden;
  • medewerking te verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
verklaart verbeurd:
305 EUR;
46100 EUR;
150 EUR;
onttrekt aan het verkeer:
1. STK Verdovende Middelen (G5911527);
1. STK Verdovende Middelen (G5911528);
1. STK Verdovende Middelen (G5911529);
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.C. Koelman, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2020.
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.