ECLI:NL:RBNHO:2020:8002
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens overlijden van verdachte in oplichtingszaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 14 september 2020, stond de verdachte terecht voor meerdere oplichtingen, valsheid in geschrift en bedrieglijke bankbreuk. De officier van justitie, mr. M. van Oosten, had de vervolging ingesteld, maar de rechtbank werd geconfronteerd met het overlijden van de verdachte. Dit leidde tot de vraag van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De raadsman van de verdachte, mr. E.J.M.J. Damen, bracht dit ter sprake en overhandigde een akte van overlijden, waaruit bleek dat de verdachte op [datum] was overleden.
Volgens artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering door de dood van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, wat ook gevolgen had voor de benadeelde partijen. Aangezien het OM niet-ontvankelijk was, konden de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10], ook niet in hun vorderingen worden ontvangen.
De rechtbank besloot uiteindelijk het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging en de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. M. Hoendervoogt, en in aanwezigheid van de griffier mr. S.S. Clements.