ECLI:NL:RBNHO:2020:7913

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4057
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting inrichting op basis van handhaving openbare orde na aantreffen gestolen auto-onderdelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, een B.V. uit Vijfhuizen, tegen de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer. De burgemeester had op 7 augustus 2020 besloten om de inrichting van verzoekster voor de duur van drie maanden te sluiten, omdat er op het terrein van verzoekster onderdelen van gestolen voertuigen waren aangetroffen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van het sluitingsbevel.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 23 september 2020 en heeft geoordeeld dat de motivering van de burgemeester om de sluiting te handhaven onvoldoende was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de officier van justitie de verdenking van (gewoonte)heling op 28 februari 2020 had geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Dit betekent dat verzoekster geen strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt. Bovendien had verzoekster, na de controle op 15 januari 2020, de inname van autowrakken gestaakt en waren er sindsdien geen overtredingen meer geconstateerd.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen legitiem doel meer gediend werd met de sluiting van de inrichting, aangezien het gevaar voor herhaling van overtredingen niet meer aanwezig was. De sluiting zou bovendien grote financiële gevolgen hebben voor verzoekster. Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekster. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4057

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2020 in de zaak van tussen

[verzoekster] B.V., te Vijfhuizen, verzoekster

gemachtigde: mr. drs. F.J. Webbink, advocaat te Amsterdam,
en

de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder

gemachtigde: mr. dr. C.B. Modderman, ambtenaar in dienst van de gemeente.

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de sluiting bevolen voor 3 maanden van de door verzoekster gedreven inrichting op het adres [adres] te Vijfhuizen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat verzoekster twee weken de tijd heeft om de inrichting zelf te sluiten en dat verweerder de inrichting zal sluiten als verzoekster dat niet doet.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht bij voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 september 2020 op zitting behandeld. Namens verzoekster zijn verschenen [naam 1] , [functie 1] van verzoekster, en [naam 2] , [functie 2] van verzoekster, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestuurlijke rapportage en besluitvorming
1.1
Verweerder heeft besloten tot sluiting op basis van een bestuurlijke rapportage van 10 februari 2020, opgesteld door [naam 3] , operationeel specialist C van de Politie.
1.2
In het rapportage is - kort samengevat - het volgende vermeld:
Op 15 januari 2020 heeft een integrale controle plaatsgevonden van de politie en andere overheidsdisciplines bij bedrijven gelegen aan de [straat] te Vijfhuizen. Daarbij zijn op het terrein van verzoekster, gevestigd op het adres [adres] te Vijfhuizen, (onder)delen van 4 gestolen voertuigen gevonden en van nog een ander geïdentificeerd voertuig. Tevens is een stuk kabelboom en hemelkleding aangetroffen afkomstig uit een voertuig waarvan de politie eigenaar/gebruiker is en waarmee verder niets aan de hand is. Daarnaast is nog een auto-onderdeel aangetroffen waarvan de herkomst niet te achterhalen viel, een onderdeel waarvan kon worden vastgesteld dat dat afkomstig was van een gestolen voertuig en een onderdeel met een bekend serienummer. Ook zijn twee autoframes aangetroffen waar de nummers uit waren gefreesd. Er waren totaal minimaal vier voertuigwrakken aanwezig, klaar om de schredder in te gaan.
1.3
Volgens verweerder is hij op grond van het voorgaande bevoegd om over te gaan tot sluiting van de inrichting. Verweerder heeft ook aanleiding gezien om in dit geval gebruik te maken van deze bevoegdheid. Daartoe heeft hij - kort samengevat- overwogen dat vast staat dat op het terrein van verzoekster, een voor publiek toegankelijke inrichting, door misdrijf verkregen zaken (auto-onderdelen) voorhanden waren, dat het open blijven van de inrichting een ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde en dat verweerder niet wil en kan toestaan dat bedrijven zich stelselmatig schuldig maken aan heling en andere misdrijven. Verweerder heeft hierbij benadrukt dat een en ander los staat van de vraag of verzoekster zich zelf schuldig maakt aan heling. Verweerder vindt het belangrijk dat het bedrijf gesloten wordt, omdat zo de loop naar de inrichting (voor het faciliteren van criminele activiteiten) er wordt uitgehaald. Hiermee wil verweerder voorkomen dat zich andere randverschijnselen uit het criminele milieu voordoen. Dat levert niet alleen gevaar op voor de mensen die zich in de inrichting bevinden, maar ook voor mensen in de omgeving van de inrichting. Verweerder heeft in dit verband nog van belang geacht dat in het najaar van 2019 was aangekondigd dat er intensief gecontroleerd zou gaan worden op bedrijventerrein “de Liede” en dat was aangekondigd dat streng zal worden opgetreden tegen bedrijven die de regels niet naleven. Verweerder laat het belang bij sluiting, te weten het wegnemen van het ernstige gevaar voor de openbare orde en het blijvend weren van ondermijnende activiteiten van bedrijventerrein “de Liede”, zwaarder wegen dan het belang van verzoekster bij het voorkomen van de financiële schade die door de sluiting zal ontstaan.
2. Het bezwaar en het verzoek
In het verzoek heeft verzoekster naar voren gebracht dat sluiting van haar gehele inrichting voor de duur van 3 maanden zal leiden tot een groot verlies aan omzet ( 2 à 3 miljoen euro), terwijl de kosten van meer dan € 25.000 per maand gewoon doorlopen. Daarbij heeft verzoekster onder meer gesteld dat het innemen van auto-onderdelen en –wrakken slechts een zeer gering onderdeel haar bedrijfsvoering uitmaakte en dat met de sluiting niet (meer) bereikt kan worden wat verweerder wil bereiken, omdat verzoekster het innemen van autowrakken direct na de controle en dus al bijna 9 maanden heeft gestaakt. Er zijn nadien geen onregelmatigheden meer geconstateerd. Bovendien heeft verzoekster geen strafbare feiten gepleegd en heeft de officier van justitie daarom van vervolging afgezien, zodat verweerder dus niet kan sluiten om strafbare feiten te voorkomen. Het sluitingsbevel dient daarom geen redelijk doel meer. Daarnaast is de sluiting in dit geval onevenredig.
3. Juridisch kader
Artikel 2:75A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2019 van de gemeente Haarlemmermeer (APV) luidt als volgt:
Sluiting gebouw
1. De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:
a. is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;
b. door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;
c. discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;
d. wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend of;
e. zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
2. De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.
3. De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.
4. De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.
5. Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.
6. Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betreden.
7. Het derde, vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten tot sluiting van een woning, een lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf.
Beoordeling
4. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Niet in geschil is dat de inrichting van verzoekster een voor publiek toegankelijke inrichting is. Evenmin is in geschil dat in de inrichting enkele van misdrijf afkomstige zaken zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 2:75A APV over te gaan tot sluiting van de inrichting.
6. Met betrekking tot de vraag of verweerder in dit geval redelijkerwijs (nog) van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken, stelt de voorzieningenrechter voorop dat verweerder ter zake geen beleid heeft geformuleerd. Een belastend besluit tot sluiting vergt daarom een voldoende draagkrachtige, op de individuele casus toegespitste, motivering.
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de door verweerder gegeven motivering onvoldoende om thans nog als grondslag voor de sluiting voor de duur van 3 maanden te kunnen dienen. De voorzieningenrechter heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
7.1
Vast staat dat de officier van justitie de op de controle van 15 januari 2020 gebaseerde verdenking van (gewoonte)heling door (de bestuurder van) verzoekster op 28 februari 2020 heeft geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs. Er kan verzoekster in verband met de aangetroffen, van misdrijf afkomstige zaken, dus geen (strafrechtelijk) verwijt gemaakt worden, maar hooguit het beperkte verwijt dat zij – niet verwijtbaar - niet goed heeft opgelet bij het innemen van (enkele) zaken waarvan de herkomst dubieus blijkt. Daarbij komt dat, zoals onweersproken is gebleven, de aanwezigheid van zaken die gelinkt kunnen worden aan een misdrijf zich beperkte tot (onder)delen van autowrakken terwijl inname van autowrakken en auto-onderdelen slechts een ondergeschikt onderdeel van de totale bedrijfsvoering van verzoekster uitmaakte. Tevens staat vast dat inmiddels al bijna 9 maanden zijn verstreken sinds de constatering van de aanwezigheid van de van misdrijf afkomstige zaken, terwijl verzoekster onbestreden heeft gesteld dat er na de controle geen overtredingen meer hebben kunnen plaatsvinden omdat zij die ondergeschikte inname van (onderdelen van) autowrakken direct na de controle heeft gestopt.
7.2
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, roept de vraag op welk legitiem doel nu nog wordt gediend met sluiting van de inrichting. Van de veronderstelde loop en het gevaar voor herhaling van de overtreding en het daarmee gepaard gaande veronderstelde gevaar voor de openbare orde is, naar het zich laat aanzien, al maanden geen sprake meer.
Dan resteert slechts het door verweerder genoemde preventieve signaal dat uitgaat van de sluiting. Dat van sluiting een zekere preventieve werking uitgaat zal zo zijn, maar dat is in dit geval, mede gelet op de beperkte verwijtbaarheid van verzoekster, op zichzelf onvoldoende om thans nog een zo ver strekkende maatregel als sluiting van de inrichting voor de duur van drie maanden te rechtvaardigen. Bovendien heeft de sluiting, zo is onbestreden, grote (financiële) gevolgen voor verzoekster.
8. Het bestreden besluit zal gelet op het voorgaande daarom naar verwachting in bezwaar geen stand houden.
9. De voorzieningenrechter ziet gelet daarop, en mede gelet op de belangen van verzoekster, aanleiding om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist en die beslissing aan verzoekster bekend heeft gemaakt.
10. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding voor een proceskostenvergoeding, begroot op € 1.050,- ((1 punt voor het verzoekschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting) x wegingsfactor 1 x € 525,- per punt). Verweerder moet ook het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 7 augustus 2020 tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1.050,-;
  • gelast dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Degen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.
griffier voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.