ECLI:NL:RBNHO:2020:7768

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
19-3580
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake bijstandsverlening zelfstandigen na bestuurlijke lus

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijstand voor bedrijfskapitaal en levensonderhoud op basis van de Participatiewet en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. Het college had de aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar later bijstand toegekend voor een bepaalde periode. Echter, het bezwaar van de eiser tegen de eerdere afwijzing werd niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de herziening werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 juli 2020 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarin zij het college de gelegenheid gaf om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat het college niet had uitgelegd waarom er geen aanleiding was om een eerdere meldingsdatum te hanteren en waarom de proceskosten in bezwaar niet vergoed werden.

Het college heeft echter niet binnen de gestelde termijn gereageerd op de tussenuitspraak, waardoor de rechtbank het beroep gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en gaf het college de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser, die in totaal € 2.179,52 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3580

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Z.J. Rittersma),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: S. el Jarroudi).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand voor bedrijfskapitaal en levensonderhoud op grond van de Participatiewet (Pw) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2019 heeft verweerder het besluit van 14 januari 2019 herzien en eiser bijstand toegekend over de periode 13 september 2018 tot en met 27 december 2018.
Bij besluit van 4 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het besluit van 14 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar gericht tegen het besluit van 14 mei 2019 ongegrond verklaard.
Eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2020.
Bij tussenuitspraak van 14 juli 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd, nu verweerder niet heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiser geen aanleiding bestond uit te gaan van een datum in de periode april-mei 2018 als meldingsdatum. Daarnaast heeft verweerder niet gemotiveerd waarom geen aanleiding bestond eisers proceskosten in bezwaar te vergoeden.
3. Verweerder heeft de rechtbank niet binnen de daarvoor in de tussenuitspraak gegeven termijn – die 28 juli 2020 verliep – meegedeeld of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Ook heeft verweerder de hersteltermijn – die 25 augustus 2020 verliep – ongebruikt laten verstrijken. Eerst op 1 oktober 2020 is door de rechtbank een reactie van verweerder ontvangen. Deze reactie kan niet meer bij de beoordeling worden betrokken, omdat deze ver buiten de gestelde termijn is ingediend. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De reden daarvoor is nu juist dat verweerder geen poging heeft ondernomen het gebrek te herstellen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in beroep voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Voor het indienen van een reactie op het verweerschrift kunnen op grond van het Bpb geen punten worden toegekend.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten in bezwaar. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1) en € 79,52 aan reiskosten tussen [plaatsnaam] en Haarlem.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 2.179,52.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.