In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de waardevaststelling van een onroerende zaak, gelegen in de gemeente Kennemerland Zuid. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 1.757.000 voor het kalenderjaar 2019. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling een te hoog cijfer had toegekend aan de ligging van de woning. De rechtbank vond dat de ligging van de woning niet bovengemiddeld was en dat de waarde moest worden verminderd. Eiser had een waarde van € 1.551.000 bepleit, terwijl de heffingsambtenaar de woning had getaxeerd op € 1.781.000. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning op basis van de vergelijkingsmethode moest worden vastgesteld op € 1.551.000, rekening houdend met de gemiddelde ligging van de woning in vergelijking met andere objecten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de aanslag onroerende-zaakbelastingen moest worden verminderd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.572.