ECLI:NL:RBNHO:2020:7661

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
19-3773
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van de Algemene Plaatselijke Verordening voor activiteiten op dakterras van poppodium

Op 29 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, de burgemeester van de gemeente Alkmaar, en derde-partij Poppodium Victorie. De zaak betreft de ontheffing van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor het houden van activiteiten op het dakterras van het poppodium. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de burgemeester om ontheffingen te verlenen voor het houden van concerten en silent disco's op het dakterras in 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de activiteiten op het dakterras niet onder de regeling voor incidentele festiviteiten vallen, zoals beschreven in artikel 4:3 van de APV. De rechtbank oordeelt dat het dakterras geen zelfstandige functie heeft en dat de activiteiten als evenementen moeten worden beschouwd, waarvoor een evenementenvergunning vereist is. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit van de burgemeester. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/ 3773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2020in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Tilstra),
en

de burgemeester van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigden: M. Blom en M. IJzerman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Poppodium Victorie, te Alkmaar (gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen).

Procesverloop

In een brief van 15 maart 2019 is de melding van derde-partij voor het houden van een aantal activiteiten (concert) in 2019 op het dakterras bevestigd. In deze brief staat ook het primaire besluit I van verweerder om derde-partij voor deze activiteiten een ontheffing te verlenen van de voorschriften 38 en 43 van de exploitatie- en terrasvergunning van 2 augustus 2017, en om derde-partij toe te staan om in 2019 maximaal tweemaal een silent disco op het dakterras te houden tot 03.00 uur.
In een brief van 6 mei 2019, verzonden op 8 mei 2019, is de melding van derde-partij voor het houden van een aantal andere activiteiten (concert en dance) in 2019 op het dakterras bevestigd. In deze brief staat ook het primaire besluit II van verweerder om derde-partij voor deze activiteiten een ontheffing te verlenen van de voorschriften 38 en 43 van de exploitatie- en terrasvergunning van 2 augustus 2017, en om derde-partij toe te staan om in 2019 maximaal tweemaal een silent disco op het dakterras te houden tot 03.00 uur.
Bij besluit van 11 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I en II ongegrond verklaard, onder verduidelijking van de inhoud ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2020, tegelijkertijd met het onderzoek ter zitting in de aanverwante zaak HAA 19 / 3672. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, vertegenwoordigd door [naam] , en bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De data van de activiteiten in 2019 waarop het bestreden besluit betrekking heeft, zijn verstreken. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat procesbelang gelegen kan zijn in het repeterende karakter van de activiteiten waarop het bestreden besluit betrekking heeft. Verweerder heeft al eerder (in 2018) ten behoeve derde-partij een met het bestreden besluit vergelijkbaar besluit genomen. Ter zitting is gebleken dat verweerder ook voor het jaar 2020 ten behoeve van derde-partij een dergelijk besluit heeft genomen en dat het in de lijn der verwachting ligt dat verweerder dit in de toekomst op jaarlijkse basis zal blijven doen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
2. Het perceel van derde-partij is gelegen aan de Pettemerstraat 5 in Alkmaar (het perceel). Bij besluit van 2 augustus 2017, verzonden op 3 augustus 2017, is aan derde-partij een exploitatie- en terrasvergunning verleend (de exploitatie- en terrasvergunning). Eiser woont hemelsbreed gemeten op iets meer dan 300 meter afstand van het perceel, aan [adres] .
3. De rechtbank ziet zich gezien de afstand tussen de woning van eiser en het perceel ook ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb bij het door hem in beroep bestreden besluit. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat voor het zijn van belanghebbende, betrokkene een objectief, persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel belang bij het besluit moet hebben, waarmee hij zich onderscheid van anderen. Uitgangspunt daarbij is dat degene die van de activiteit die het besluit toestaat rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt, in beginsel belanghebbende is bij het besluit. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van gevolgen van enige betekenis wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271. Namens eiser is door de eisende partij in de aanverwante zaak HAA 19 / 3672 ter zitting toegelicht dat eiser geluidsoverlast ondervindt van de activiteiten die het bestreden besluit toestaat. De rechtbank acht dit gelet op de aard van de activiteiten aannemelijk en is daarom van oordeel dat eiser belanghebbende is bij het bestreden besluit.
4.1
Eiser voert aan dat de activiteiten op het dakterras niet vallen onder de regeling ten aanzien van incidentele festiviteiten in artikel 4:3 van de Algemene plaatselijke verordening Alkmaar (APV). Voor de activiteiten is een evenementenvergunning vereist op grond van artikel 2:15 van de APV. In dat kader dient een belangenafweging plaats te vinden waarbij rekening wordt gehouden met de nu al ervaren overlast van de concerten op het dakterras, en de cumulatie van overlast vanwege de muziekevenementen die Hal25 organiseert, de jaarlijkse kermis, en de muziekevenementen op Overstad en in de binnenstad.
Eiser is dit van mening omdat de regeling in artikel 4:3 van de APV ziet op incidentele festiviteiten ‘
in’ een inrichting. De regeling ziet niet op activiteiten ‘
buiten’ de inrichting, zoals op een dakterras. Dit blijkt uit het gestelde in artikel 4:3, zesde en achtste lid, van de APV. Daarin is bepaald dat de in dit artikel opgenomen geluidsnormen alleen van toepassing zijn voor het bebouwde gedeelte van de inrichting, en dat bij het ten gehore brengen van muziekgeluid ramen en deuren gesloten blijven, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.
Eiser is dit verder van mening omdat de activiteiten een evenement zijn in de zin van artikel 2:14 van de APV. De uitzonderingen in artikel 2:14, eerste lid, onder a en c, zijn niet van toepassing. Op grond van die bepalingen zijn muziekvoorstellingen ‘
in’ gebouwen, en activiteiten ‘
in’ een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet (DHW), die passen binnen de reguliere vergunde activiteiten van de inrichting, geen evenement. De activiteiten op het dakterras vinden echter ‘
op’ en niet ‘
in’ het gebouw plaats. Daarbij komt dat concerten op het dakterras van derde-partij geen regulier vergunde activiteiten zijn. In de exploitatie- en terrasvergunning van derde-partij staat in de voorschriften 24, 39 en 43 dat een terras geen zelfstandige functie mag hebben, dat voor evenementen op een terras afhankelijk van de activiteiten die plaatsvinden een evenementenvergunning vereist is, en dat het op een terras niet is toegestaan muziek ten gehore te brengen en/of gebruik te maken van luidsprekers, versterkers en andere middelen ter versterking van geluid.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de activiteiten op het dakterras incidentele festiviteiten zijn in de zin van artikel 4:3 van de APV. Het dakterras is onderdeel van de inrichting van derde-partij. Dit volgt uit de definitie van inrichting in de DHW en de definitie van openbare inrichting in artikel 2:23 van de APV. Het dakterras is alleen binnendoor via het gebouw van derde-partij bereikbaar en is op het dak van het gebouw gelegen. Daardoor maakt het dakterras onderdeel uit van ‘het bebouwde gedeelte’ van de inrichting en is voldaan aan artikel 4:3, zesde lid, van de APV. Uit artikel 4:3, achtste lid, van de APV zou afgeleid kunnen worden dat incidentele festiviteiten alleen binnen in het gebouw kunnen plaatsvinden, maar bij dit artikellid is geen rekening gehouden met de bijzondere situatie van een dakterras als het onderhavige. De activiteiten op het dakterras passen bij de reguliere activiteiten van derde-partij en zijn daarom geen evenement in de zin van artikel 2:14 van de APV. De uitzondering vermeld in artikel 2:14, onder c, van de APV is van toepassing.
4.3.1.
Ingevolge artikel 2:14, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de APV wordt voor zover relevant onder een evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van muziekvoorstellingen in gebouwen die daarvoor zijn bestemd of overwegend worden gebruikt, en activiteiten in een inrichting in de zin van de DHW, die passen binnen de reguliere vergunde activiteiten van deze inrichting.
Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, van de APV is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te houden.
Ingevolge artikel 4.1, onder h, van de APV wordt onder inrichting in de zin van deze afdeling verstaan een inrichting type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit).
Ingevolge artikel 4:3, eerste lid, van de APV mag een inrichting maximaal acht incidentele festiviteiten per kalenderjaar houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19a, en 2.20 van het Activiteitenbesluit en artikel 4:4 van de APV niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste tien dagen van te voren het college daar schriftelijk van op de hoogte heeft gesteld.
Ingevolge artikel 4:3, vijfde lid, van de APV zijn op dagen als bedoeld in het eerste lid, voor wat betreft het ten gehore brengen van muziek, in afwijking van voornoemde geluidsnormen, ruimere geluidsnormen van toepassing.
Ingevolge artikel 4:3, zesde lid, van de APV gelden deze geluidsnormen alleen voor het bebouwde gedeelte van de inrichting.
Ingevolge artikel 4:3, achtste lid, van de APV blijven bij het ten gehore brengen van muziekgeluid ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
4.3.2
Artikel 4:3 van de APV is gebaseerd op artikel 2.21, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit. Op grond van dit artikel is het mogelijk om bij of krachtens een gemeentelijke verordening ten behoeve van de viering van festiviteiten maximaal 12 dagen per kalenderjaar aan te wijzen waarop de geluidsnormen genoemd in overweging 2.6 niet van toepassing zijn. Het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen kan per gebied of categorie inrichtingen verschillen. Artikel 2.21, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit biedt deze mogelijkheid voor inrichtingen in de zin van het Activiteitenbesluit (zie overweging 2.5). Een inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit is ‘
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht’ (artikel 1.1 Wet milieubeheer). Deze definitie omvat zowel het gebouw van de inrichting, als de buitenruimte van de inrichting. Dit betekent dat het op grond van artikel 2.21, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit is toegestaan om bij gemeentelijke verordening een regeling voor incidentele festiviteiten te treffen, en daarbij te bepalen dat die incidentele festiviteiten binnen en / of buiten het gebouw van de inrichting plaatsvinden.
4.3.3
In artikel 4:3, zesde en achtste lid, van de APV is bepaald dat de afwijkende geluidsnormen alleen gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting, en dat bij het ten gehore brengen van muziek ramen en deuren gesloten blijven, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen. De rechtbank is van oordeel dat gezien deze bepalingen een redelijke uitleg van artikel 4:3 van de APV inhoudt dat de regeling in dit artikel alléén van toepassing is op festiviteiten binnen het gebouw van de inrichting.
4.3.4
Dit wordt onderstreept door een voorgaande versie van de APV (1 januari 2014; de oude APV) en door de modelregeling voor een APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (het model), waarop de APV is gebaseerd. De regeling in artikel 4:3 van de APV is vergelijkbaar met de regeling voor incidentele festiviteiten in artikel 4.1.3 van de oude APV en de regeling in artikel 4:3 van het model. Uit zowel de toelichting bij de oude APV, als de toelichting bij het model blijkt dat die regelingen alléén van toepassing zijn op festiviteiten binnen in het gebouw van de inrichting. Uit de beide toelichtingen blijkt verder dat om die reden in de betreffende regelingen is bepaald: ‘
De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte’.Uit de toelichting bij het model blijkt dat om die reden in de betreffende regeling ook is bepaald:
‘Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen’.Deze beide bepalingen zijn vrijwel gelijkluidend aan de in overweging 2.12 genoemde leden zes en acht van artikel 4:3 van de APV.
4.3.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich alleen al vanwege het voorgaande ten onrechte op het standpunt gesteld dat de regeling voor incidentele festiviteiten in artikel 4:3 van de APV op de activiteiten op het dakterras van derde-partij van toepassing is. Aan de bespreking van de stelling van eiser dat de activiteiten een evenement zijn in de zin van artikel 2:14 van de APV wordt niet toegekomen. De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen voor wat betreft het verlenen van de ontheffing van voorschriften 38 en 43 van de exploitatie- en terrasvergunning ten behoeve van de incidentele festiviteiten op het dakterras van derde-partij met een hogere geluidsnorm als bedoeld in artikel 4:3 van de APV in 2019. Gezien het feit dat de data waarvoor de activiteiten gepland stonden verstreken zijn, zal de rechtbank verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan eiser dient te vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het instellen van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft het verlenen van de ontheffing van voorschriften 38 en 43 van de exploitatie- en terrasvergunning ten behoeve van de incidentele festiviteiten op het dakterras van derde-partij met een hogere geluidsnorm als bedoeld in artikel 4:3 van de APV in 2019;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is gedaan op 29 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.