4.2Verweerder stelt zich op het standpunt dat de activiteiten op het dakterras incidentele festiviteiten zijn in de zin van artikel 4:3 van de APV. Het dakterras is onderdeel van de inrichting van derde-partij. Dit volgt uit de definitie van inrichting in de DHW en de definitie van openbare inrichting in artikel 2:23 van de APV. Het dakterras is alleen binnendoor via het gebouw van derde-partij bereikbaar en is op het dak van het gebouw gelegen. Daardoor maakt het dakterras onderdeel uit van ‘het bebouwde gedeelte’ van de inrichting en is voldaan aan artikel 4:3, zesde lid, van de APV. Uit artikel 4:3, achtste lid, van de APV zou afgeleid kunnen worden dat incidentele festiviteiten alleen binnen in het gebouw kunnen plaatsvinden, maar bij dit artikellid is geen rekening gehouden met de bijzondere situatie van een dakterras als het onderhavige. De activiteiten op het dakterras passen bij de reguliere activiteiten van derde-partij en zijn daarom geen evenement in de zin van artikel 2:14 van de APV. De uitzondering vermeld in artikel 2:14, onder c, van de APV is van toepassing.
4.3.1.Ingevolge artikel 2:14, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de APV wordt voor zover relevant onder een evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van muziekvoorstellingen in gebouwen die daarvoor zijn bestemd of overwegend worden gebruikt, en activiteiten in een inrichting in de zin van de DHW, die passen binnen de reguliere vergunde activiteiten van deze inrichting.
Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, van de APV is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te houden.
Ingevolge artikel 4.1, onder h, van de APV wordt onder inrichting in de zin van deze afdeling verstaan een inrichting type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit).
Ingevolge artikel 4:3, eerste lid, van de APV mag een inrichting maximaal acht incidentele festiviteiten per kalenderjaar houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19a, en 2.20 van het Activiteitenbesluit en artikel 4:4 van de APV niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste tien dagen van te voren het college daar schriftelijk van op de hoogte heeft gesteld.
Ingevolge artikel 4:3, vijfde lid, van de APV zijn op dagen als bedoeld in het eerste lid, voor wat betreft het ten gehore brengen van muziek, in afwijking van voornoemde geluidsnormen, ruimere geluidsnormen van toepassing.
Ingevolge artikel 4:3, zesde lid, van de APV gelden deze geluidsnormen alleen voor het bebouwde gedeelte van de inrichting.
Ingevolge artikel 4:3, achtste lid, van de APV blijven bij het ten gehore brengen van muziekgeluid ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
4.3.2Artikel 4:3 van de APV is gebaseerd op artikel 2.21, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit. Op grond van dit artikel is het mogelijk om bij of krachtens een gemeentelijke verordening ten behoeve van de viering van festiviteiten maximaal 12 dagen per kalenderjaar aan te wijzen waarop de geluidsnormen genoemd in overweging 2.6 niet van toepassing zijn. Het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen kan per gebied of categorie inrichtingen verschillen. Artikel 2.21, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit biedt deze mogelijkheid voor inrichtingen in de zin van het Activiteitenbesluit (zie overweging 2.5). Een inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit is ‘
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht’ (artikel 1.1 Wet milieubeheer). Deze definitie omvat zowel het gebouw van de inrichting, als de buitenruimte van de inrichting. Dit betekent dat het op grond van artikel 2.21, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit is toegestaan om bij gemeentelijke verordening een regeling voor incidentele festiviteiten te treffen, en daarbij te bepalen dat die incidentele festiviteiten binnen en / of buiten het gebouw van de inrichting plaatsvinden.
4.3.3In artikel 4:3, zesde en achtste lid, van de APV is bepaald dat de afwijkende geluidsnormen alleen gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting, en dat bij het ten gehore brengen van muziek ramen en deuren gesloten blijven, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen. De rechtbank is van oordeel dat gezien deze bepalingen een redelijke uitleg van artikel 4:3 van de APV inhoudt dat de regeling in dit artikel alléén van toepassing is op festiviteiten binnen het gebouw van de inrichting.
4.3.4Dit wordt onderstreept door een voorgaande versie van de APV (1 januari 2014; de oude APV) en door de modelregeling voor een APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (het model), waarop de APV is gebaseerd. De regeling in artikel 4:3 van de APV is vergelijkbaar met de regeling voor incidentele festiviteiten in artikel 4.1.3 van de oude APV en de regeling in artikel 4:3 van het model. Uit zowel de toelichting bij de oude APV, als de toelichting bij het model blijkt dat die regelingen alléén van toepassing zijn op festiviteiten binnen in het gebouw van de inrichting. Uit de beide toelichtingen blijkt verder dat om die reden in de betreffende regelingen is bepaald: ‘
De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte’.Uit de toelichting bij het model blijkt dat om die reden in de betreffende regeling ook is bepaald:
‘Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen’.Deze beide bepalingen zijn vrijwel gelijkluidend aan de in overweging 2.12 genoemde leden zes en acht van artikel 4:3 van de APV.
4.3.5Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich alleen al vanwege het voorgaande ten onrechte op het standpunt gesteld dat de regeling voor incidentele festiviteiten in artikel 4:3 van de APV op de activiteiten op het dakterras van derde-partij van toepassing is. Aan de bespreking van de stelling van eiser dat de activiteiten een evenement zijn in de zin van artikel 2:14 van de APV wordt niet toegekomen. De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen voor wat betreft het verlenen van de ontheffing van voorschriften 38 en 43 van de exploitatie- en terrasvergunning ten behoeve van de incidentele festiviteiten op het dakterras van derde-partij met een hogere geluidsnorm als bedoeld in artikel 4:3 van de APV in 2019. Gezien het feit dat de data waarvoor de activiteiten gepland stonden verstreken zijn, zal de rechtbank verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan eiser dient te vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het instellen van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een wegingsfactor van 1).