ECLI:NL:RBNHO:2020:7506

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
15-011076-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overval, straatroof, inrijden op politie en wapenbezit met gevangenisstraf van zes jaren

Op 28 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die onder meer werd beschuldigd van een overval en een straatroof, beide met gebruik van een vuurwapen, inrijden op een politieagent en wapenbezit. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 15-011076-20 en 15-156733-19 waren ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Putten. De officier van justitie, mr. R. Funke Küpper, vorderde een gevangenisstraf van zes jaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 14 september 2020 zijn de feiten besproken, waaronder de bedreiging van slachtoffers met een vuurwapen en het inrijden op een politieagent. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de poging tot doodslag.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van de afpersing en vernieling. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een mes en een pistool, aan het verkeer worden onttrokken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-011076-20 en 15-156733-19 (ttzgev) (P)
Uitspraakdatum: 28 september 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 september 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Putten, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Onder parketnummer 15-011076-20, hierna te noemen: zaak A:
1
hij op of omstreeks 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland aan de openbare weg, te weten de [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een voertuig (Peugeot Partner met kenteken [kenteken] ), en/of een hoeveelheid drank en/of lachgas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] of aan een derde, te weten aan [naam onderneming] toebehoorde, door een (doorgeladen) vuurwapen op die [slachtoffer 1] te richten en/of daarbij (dreigend) te zeggen "Ik schiet je dood, uitstappen" of woorden van soortgelijke aard en of strekking;
2
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 29 december tot en met 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (Luger), kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3 primair
hij op of omstreeks 12 januair 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] (agent van politie eenheid Noord-Holland) opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van genoemde [slachtoffer 2] is gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te verminderen/te remmen, waarbij/Waardoor die [slachtoffer 2] opzij/weg moest springen (teneinde een aanrijding/botsing met het door verdachte bestuurde voertuig te voorkomen), terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair
hij op of omstreeks 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, [slachtoffer 2] (agent van politie eenheid Noord-Holland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van genoemde [slachtoffer 2] gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) zijn snelheid te minderen/te remmen, waarbij/waardoor die [slachtoffer 2] opzij/weg moest springen (teneinde een aanrijding/botsing met het door verdachte bestuurde voertuig te voorkomen;
4
hij op of omstreeks 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 77 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 0,29 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde MDMA en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5 primair
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Zaandam, althans Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen, één of meermalen op en/of in de richting van (een ruit van) een woning gelegen aan de [adres] geschoten;
5 subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 29 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft die [medeverdachte] opzettelijk dreigend met een vuurwapen, één of meermalen op en/of in de richting van (een ruit) een woning gelegen aan de [adres] , geschoten, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 29 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte aan die [medeverdachte] zijn vuurwapen (pistool: Luger, 9mm) ter beschikking gesteld;
6
hij op of omstreeks 29 november 2019 te Zaandam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, te weten [slachtoffer 3] , heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere goederen, waaronder een tas (merk: Louis Vuitton), auto- en/of huissleutels, rijbewijs, bankpas (ING bank) en/of een horloge (merk: Rolex) en/of meerdere geldbedragen (250 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] toebehoorde, in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening meerdere goederen, waaronder een tas (merk: Louis Vuitton), auto- en/of huissleutels, rijbewijs, bankpas (ING bank) en/of een horloge (merk: Rolex) en/of meerdere geldbedragen (250 euro) heeft weggenomen, toebehorend aan [slachtoffer 3] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te betrapping op heterdaad aan zichzelf aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp richtte op en/of toonde aan voornoemde [slachtoffer 3] en/of vervolgens,
- een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp doorlaadde en tegen het raam van de auto (waar voornoemde [slachtoffer 3] in zat) sloeg
- voornoemde [slachtoffer 3] het bevel gaf de deur te openen, spullen af te geven, althans de tas (met inhoud), horloge en/of geld en/of
- de tas en/of horloge (aan)pakte.
Onder parketnummer 15-156733-19 (ttz gev), hierna te noemen: zaak B:
1
hij op of omstreeks 29 juni 2019 en/of 30 juni 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ (Ceská zbrojovka) Mod.83 Browning, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 of 5 patronen voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 28 juni 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk een deur en/of een raam, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam] woningstichting en/of [slachtoffer 5]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de in zaak A onder 3 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en tot bewezen verklaring van de in zaak A onder 1 (met uitzondering van het medeplegen), 2, 3 subsidiair (poging tot zware mishandeling), 4, 5 primair en 6 eerste cumulatief/alternatief (afpersing) ten laste gelegde feiten en de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het in zaak A onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde en het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte het vuurwapen alleen op 29 december 2019 en op 11 en 12 januari 2020 voorhanden heeft gehad.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde. Kort gezegd heeft zij daartoe aangevoerd dat verdachte betwist dat hij op verbalisant [slachtoffer 2] is ingereden of dreigend in zijn richting is gereden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft weliswaar verklaard dat zij zag dat [slachtoffer 2] moest wegspringen, maar dit heeft zij vanuit haar positie nooit kunnen zien. De aangifte van [slachtoffer 2] wordt volgens de verdediging onvoldoende ondersteund door de overige inhoud van het dossier.
Verdachte dient volgens de verdediging ook te worden vrijgesproken van het in zaak A onder 6 tenlastegelegde, omdat de verklaring van aangever op geen enkele manier wordt onderbouwd en niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij de aangever heeft beroofd en hij heeft verklaard dat dit door iemand anders is gedaan, op wiens verzoek hij een deel van de buit in bewaring heeft gehouden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5 primair en 6 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten en de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere overwegingen zaak A feiten 3 en 6
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Verbalisant [slachtoffer 2] heeft zijn dienstvoertuig op de [adres] in Zaandam gezet om de vluchtweg van de bestelauto waarin verdachte reed te blokkeren. Zijn dienstvoertuig stond daarmee, gezien vanuit de rijrichting waarin verdachte met de bestelauto op de vlucht was, vóór verdachte. [slachtoffer 2] is vervolgens uitgestapt. Verdachte is achteruit gereden tegen het daar stilstaande politievoertuig, waarin verbalisant [verbalisant 1] als bijrijder zat. Vervolgens is verdachte weer vooruit gereden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard [slachtoffer 2] buiten zijn dienstvoertuig te hebben gezien. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij toen nog steeds op de weg stond en dat hij moest wegspringen omdat de bestelauto in zijn richting reed. [verbalisant 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [slachtoffer 2] wegsprong toen verdachte naar voren reed.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat [verbalisant 1] dit vanuit haar positie niet heeft kunnen waarnemen. De verdediging baseert dit verweer op het uitgangspunt dat het dienstvoertuig, van waaruit [verbalisant 1] relateert haar waarneming te hebben gedaan, op dat moment tegen de bumper van de bestelauto stond, zodat de bestelauto met geblindeerde achterruiten haar het zicht op [slachtoffer 2] moet hebben ontnomen. Deze aanname wordt echter weersproken door de bewijsmiddelen en acht de rechtbank daarmee feitelijk onjuist.
Immers, op het moment waarop verdachte na de botsing met het dienstvoertuig van [verbalisant 1] weer naar voren reed met de bestelauto (in de richting van [slachtoffer 2] ), is er ruimte ontstaan tussen het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en de bestelauto. Dat vervolgens enige belemmering bestond voor het doen van de waarneming, zoals door [verbalisant 1] ambtsedig gerelateerd, vindt geen steun in het dossier en is niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal dat [verbalisant 1] op ambtsbelofte heeft opgemaakt. Dat verbalisant [verbalisant 2] , die in de nabijheid van [slachtoffer 2] stond en ook zijn dienstwapen op verdachte richtte, niet heeft waargenomen dat [slachtoffer 2] is weggesprongen, kan niet tot een ander oordeel leiden. [verbalisant 2] was immers gefocust op verdachte en onder deze omstandigheden kan uit het feit dat [verbalisant 2] [slachtoffer 2] niet heeft zien wegspringen, niet worden afgeleid dat dit niet is gebeurd.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte met aanzienlijke snelheid, volgens zijn eigen verklaring 20 à 30 kilometer per uur, in de richting van [slachtoffer 2] is gereden en blijven rijden waardoor deze opzij moest springen.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] in geval van een aanrijding daardoor dodelijk letsel of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde bedreiging wel bewezen. Zoals hiervoor is overwogen stond [slachtoffer 2] vóór de bestelauto die verdachte bestuurde, waarna verdachte achteruit is gereden en tegen een politievoertuig is gebotst. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] buiten zijn dienstvoertuig heeft zien staan. Door enkele seconden na de achterwaartse botsing vervolgens met ongeveer 20 à 30 km/u weer in dezelfde richting vooruit te rijden, zonder zich te vergewissen of [slachtoffer 2] zich daar nog bevond – verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij na de botsing alleen gefocust was op verbalisant [verbalisant 2] , die zijn dienstwapen op hem gericht hield - bestond er een aanmerkelijke kans dat dit nog het geval was, welke kans ook is gerealiseerd, en dat verdachte in de richting van [slachtoffer 2] zou rijden met een snelheid als genoemd waardoor deze opzij moest springen. Hierdoor kon bij [slachtoffer 2] redelijkerwijs de vrees ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen als hij was aangereden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, die wilde wegkomen van de politie, kan het niet anders dan dat hij die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 6:
De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat een hem bekende ander persoon de aangever heeft beroofd en dat verdachte enkel op diens verzoek de buit, met uitzondering van het geld en de Rolex, in bewaring heeft gekregen en gehouden, niet aannemelijk en gaat daaraan voorbij. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte pas ter terechtzitting het alternatieve scenario naar voren heeft gebracht, dat verder niet controleerbaar is. Zo heeft verdachte niet willen verklaren wie deze ander is. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten die deze verklaring van verdachte ondersteunen. Ook heeft verdachte nog verklaard dat de Rolex, die hij bij aanhouding droeg en vanuit het huis van bewaring heeft laten uitvoeren, waarna zijn moeder deze zou hebben weggegooid, niet de van feit 6 afkomstige Rolex was maar een nep-Rolex van de zwarte markt in Beverwijk. Ook hiervoor geldt dat verdachte geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen om deze verklaring op juistheid te controleren. De rechtbank acht de verklaring niet aannemelijk geworden. De rechtbank stelt vast dat verdachte bij zijn aanhouding bij zich droeg de van de afpersing afkomstige Louis Vuitton tas. Ook droeg verdachte bij zijn aanhouding een horloge, dat qua uiterlijk (ook volgens zijn eigen zeggen) gelijk(soortig) was aan dat van aangever. De rechtbank acht gelet op dit alles buiten redelijke twijfel verheven dat het horloge dat hij droeg bij aanhouding het van feit 6 afkomstige horloge was en dat verdachte dit onvindbaar heeft gemaakt ter bemanteling van deze herkomst.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in zaak A onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5 primair en 6 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten en de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
zaak A:
1
hij op 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, aan de openbare weg, te weten de [adres] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een voertuig (Peugeot Partner met kenteken [kenteken] ) en een hoeveelheid drank en lachgas, dat aan een derde, te weten aan [naam onderneming] , toebehoorde, door een doorgeladen vuurwapen op die [slachtoffer 1] te richten en daarbij dreigend te zeggen "Uitstappen";
2
hij op tijdstippen in de periode van 29 december 2019 tot en met 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
3 subsidiair
hij op 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 2] (agent van politie eenheid Noord-Holland) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een auto met een aanzienlijke snelheid in de richting van genoemde [slachtoffer 2] gereden en blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen, waardoor die [slachtoffer 2] opzij moest springen;
4
hij op 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad 77 XTC-pillen, bevattende MDMA, en 0,29 gram heroïne;
5 primair
hij op 29 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zijn medeverdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen éénmaal op een ruit van een woning gelegen aan de [adres] , geschoten;
6 eerste cumulatief/alternatief
hij op 29 november 2019 te Zaandam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon, te weten [slachtoffer 3] , heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere goederen, te weten een tas (merk: Louis Vuitton), auto- en huissleutels, een rijbewijs, een bankpas (ING bank) en een horloge (merk: Rolex) en een geldbedrag van 250 euro, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- een vuurwapen richtte op voornoemde [slachtoffer 3] en
- een vuurwapen doorlaadde en daarmee tegen het raam van de auto waar [slachtoffer 3] in zat, sloeg, en
- voornoemde [slachtoffer 3] het bevel gaf de deur te openen en spullen af te geven,
- de tas en het horloge aanpakte.
zaak B:
1
hij op 29 juni 2019 en 30 juni 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk CZ (Ceská zbrojovka) Mod.83 Browning, kaliber 9 mm en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 patronen, voorhanden heeft gehad;
2
hij op 28 juni 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en wederrechtelijk een deur heeft beschadigd en een raam heeft vernield, die aan een ander, te weten aan [naam] woningstichting toebehoorden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte in zaak A en/of zaak B meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
Feit 1 en 6 eerste cumulatief/alternatief, telkens:
afpersing.
Feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Feit 3 subsidiair
bedreiging met zware mishandeling.
Feit 4
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Feit 5 primair
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Zaak B:
Feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in juni 2019 de voordeur van de woning van zijn ex-partner ingetrapt. Hierdoor heeft hij niet alleen schade veroorzaakt aan de woning, maar ook zijn ex-partner en hun jonge kinderen die in de woning aanwezig waren angst aangejaagd. Bij de aanhouding van verdachte werd in zijn woning een geladen vuurwapen aangetroffen. Het bezit van een dergelijk vuurwapen brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van derden met zich. Dat verdachte niet schroomt een vuurwapen te gebruiken, blijkt uit de strafbare feiten die hij nadien, terwijl zijn voorlopige hechtenis was geschorst, heeft gepleegd.
Op 29 november 2019 heeft verdachte onder bedreiging van een doorgeladen vuurwapen een hem bekende man, aangever [slachtoffer 3] , gedwongen tot afgifte van goederen, waaronder een kostbaar horloge.
Een maand later heeft verdachte een ander opdracht gegeven midden in de nacht een woning te beschieten en heeft hij die persoon daartoe een vuurwapen ter beschikking gesteld. Verdachte was in de veronderstelling dat aangever [slachtoffer 3] , met wie hij volgens eigen zeggen al langer een conflict heeft, in die woning verbleef. De kogel is door het ruit aan de voorzijde van de woning naar binnen gegaan en terecht gekomen in het plafond. Indien zich iemand achter de gesloten gordijnen in de woonkamer had bevonden, hadden de gevolgen veel erger kunnen zijn. Verdachte en zijn mededader hebben door hun handelwijze zowel [slachtoffer 3] als de bewoonster van de woning ernstige vrees aangejaagd alsmede aangeefster het gevoel van veiligheid in haar eigen woning ontnomen.
In de nacht van 12 januari 2020 heeft verdachte, nadat hij een bestelling had geplaatst om drank en lachgas te kopen, de koerier van zijn bestelauto met lading beroofd. Ook bij deze beroving heeft verdachte een doorgeladen vuurwapen gebruikt en de koerier daarmee bedreigd. Verdachte is hierbij planmatig te werk gegaan. Zo had hij geregeld dat hij met de gestolen bestelauto de buit kwijt kon in de schuur bij de woning van niet ver van de plaats delict wonende familie en dat zijn handlanger achter hem aan zou komen om hem vervolgens met diens auto verder mee te nemen nadat hij zich van de bestelauto zou hebben ontdaan. Verdachte probeerde na de beroving aan zijn aanhouding te ontkomen. Daarbij reed hij - nadat hij moedwillig tegen een politieauto was gereden - met aanzienlijke snelheid met de bestelauto in de richting van een politieagent, die heeft moeten wegspringen. De agent voelde zich hierdoor zo ernstig bedreigd, dat hij zich gedwongen voelde tot gebruik van zijn dienstvuurwapen over te gaan.
Uit al deze gedragingen van verdachte volgt dat hij enkel heeft gehandeld uit eigen belang en volledig onverschillig is voor de gevolgen dit voor de slachtoffers heeft (gehad).
De slachtoffers hebben door het handelen van verdachte nadelige psychische gevolgen ondervonden, wat ook blijkt uit de schadeonderbouwingsformulieren bij de diverse vorderingen van de benadeelde partijen.
Daarnaast veroorzaken feiten als de onderhavige, merendeels gepleegd in het openbaar, sterke onrust en gevoelens van grote onveiligheid in de maatschappij.
Ten slotte heeft verdachte een niet onaanzienlijke hoeveelheid XTC-pillen en een (geringe) hoeveelheid heroïne voorhanden gehad. Harddrugs zijn gevaarlijk voor de gezondheid van personen en daarom verboden bij de Opiumwet.
Gelet op de ernst en hoeveelheid van strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden is. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank ook betrokken dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder vermogens- en geweldsdelicten.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren aan verdachte opleggen.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een mes (omschrijving X-Treme, beslagnummer 1104914) en een pistool (beslagnummer 1035383), dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten respectievelijk het feit waarvan hij wordt verdacht. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een bedrag van van € 2.000,00 wegens immateriële schade die hij als gevolg van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie acht de gehele vordering voor toewijzing vatbaar. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 1.500,00 kan worden toegewezen, nu in de zaak van de medeverdachte al een bedrag van € 500,00 (hoofdelijk) is toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade tot het gevorderde bedrag, welke hoogte onbetwist is gebleven, komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Dat in de strafzaak tegen de medeverdachte hoofdelijk een bedrag van € 500,- is toegewezen, betekent niet dat dit bedrag in deze zaak in mindering op de vordering zou moeten worden gebracht.
De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
De benadeelde partij
[naam onderneming]heeft door tussenkomst van haar gemachtigde, [naam] , een vordering tot schadevergoeding van € 250,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die het bedrijf als gevolg van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit het eigen risico van de autoverzekering.
De officier van justitie acht de vordering voor toewijzing vatbaar. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, nu nog niet duidelijk is of de verzekeringsmaatschappij het bedrag bij verdachte zal terugvorderen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde feit. Dit heeft verdachte ook niet betwist. Niet is gebleken dat de verzekeraar van de benadeelde partij deze schade op verdachte heeft verhaald. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat voor zover hem bekend er niets door of namens hem van deze schade is vergoed. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.3
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 850,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie acht de vordering voor toewijzing vatbaar. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, gezien het verzoek tot vrijspraak van het aan verdachte tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade tot het gevorderde bedrag, dat (los van de bepleite vrijspraak) als zodanig niet is betwist, komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes zaak A onder 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen [bedreiging met zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.4
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.142,43 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- post 1: vervanging voorruit: € 437,03
- post 2: vervanging gordijnen: € 895,00
- post 3: vervanging plafond: € 2.710,40
De gestelde immateriële schade bedraagt € 2.100,00.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 3.437,03, waarvan € 1.937,03 aan materiële schadevergoeding en € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding. De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde schade die betrekking heeft op het plafond en de ruit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Het is volgens haar niet duidelijk of de benadeelde de woning huurt of dat deze haar in eigendom toebehoort. In het eerste geval zou de schade mogelijk via de woningbouwvereniging kunnen zijn of worden vergoed. In het tweede geval zou de benadeelde mogelijk een beroep op een woonverzekering kunnen doen. Subsidiair heeft de raadsvrouw erop gewezen dat er slechts offertes zijn overgelegd en onduidelijk is in hoeverre sprake is van verbetering door ‘nieuw voor oud’. Om die redenen heeft zij matiging van de gevorderde materiële schadevergoeding verzocht op de volgende wijze: € 218,50 voor de ruit, € 447,50 voor de gordijnen en € 1.000,00 voor het plafond. Voorts heeft zij verzocht de immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 1.500,00.
De rechtbank zal niet meegaan in hetgeen de raadsvrouw primair heeft aangevoerd over de gevorderde materiële schadevergoeding, nu onvoldoende gemotiveerd gesteld (en overigens niet gebleken) is dat de betreffende schadeposten door een verzekeraar of eventuele verhuurder aan de benadeelde zijn vergoed. De rechtbank is van oordeel dat het verweer aangaande matiging van de materiële schade in zoverre slaagt dat, bij gebreke van concrete informatie over de leeftijd van de gordijnen en de noodzaak tot vervanging van het gehele plafond, tot een bedrag van € 1.937,03 rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A onder 5 primair bewezen verklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit € 437,03 voor de vervanging van de voorruit (post 1), € 500,00 voor de vervanging van de gordijnen (post 2) en € 1.000,00 voor vervanging van het plafond (post 3). De rechtbank heeft ten aanzien van de twee laatst genoemde posten gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook tot een bedrag € 3.437,03 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes zaak A onder 5 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.5
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft op 13 augustus 2020 een vordering tot schadevergoeding van € 4.028,50 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 1.028,50 aan verhuiskosten.
De gestelde immateriële schade bedraagt € 3.000,00.
De officier van justitie acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, nu de gestelde schade niet in voldoende rechtstreeks verband staat tot de ten laste gelegde vernieling. De raadsvrouw stelt zich op dezelfde gronden op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien er geen voldoende rechtstreeks verband bestaat met het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij wel voldoende onderbouwd dat zij als rechtstreeks gevolg van de ten laste gelegde vernieling van een deur en raam van haar woning immateriële schade heeft geleden. Verdachte heeft geprobeerd met geweld de woning van de benadeelde binnen te komen, terwijl de benadeelde samen met hun jonge kinderen thuis was. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van benadeelde en haar daardoor een onveilig gevoel gegeven in haar eigen woning. Een plek waar zij en de kinderen zich veilig zouden moeten kunnen voelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde als gevolg van gederfde levensvreugde een vergoeding toekomt. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De overig gestelde immateriële schade heeft geen voldoende rechtstreeks verband met bewezen verklaarde feit en komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Het voorgaande betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen en vernielen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36b, 36d, 36f, 47, 57, 285, 317, 350 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie,
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte in zaak A onder 3 primair en onder 6 tweede cumulatief/alternatief is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5 primair en 6 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten en de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes (6) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00(tweeduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam onderneming]geleden schade tot een bedrag van
€ 250,00(tweehonderdvijftig euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam onderneming] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde [naam onderneming] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 850,00(achthonderdvijftig euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.437,03(drieduizend vierhonderdzevenendertig euro en drie cent), bestaande uit € 1.937,03 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.437,03 (drieduizend vierhonderdzevenendertig euro en drie cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,00(zevenhonderdvijftig euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Onttrekt aan het verkeer:
- een mes (omschrijving X-Treme, beslagnummer 1104914)
- een pistool (beslagnummer 1035383).
Heft op het in zaak B gegeven en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 september 2020.