ECLI:NL:RBNHO:2020:7505

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
15/073046-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak met minderjarige door gebrek aan bewijs en betrouwbaarheid van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een zevenjarig meisje. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De zaak kwam voort uit een incident op 28 januari 2018, waarbij het meisje verklaarde dat de verdachte haar schaamlippen had betast. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende steunbewijs boden voor de beschuldigingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 10 september 2020 zijn de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte besproken. De officier van justitie stelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en gedetailleerd waren, maar de verdediging betwistte de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Deskundige dr. G. Wolters had de verklaringen van het slachtoffer als beperkt betrouwbaar beoordeeld, met een validiteit van 30-70%.

De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. Het DNA-onderzoek toonde aan dat het DNA dat op de onderbroek van het slachtoffer was aangetroffen, mogelijk van de verdachte afkomstig was, maar dit was niet voldoende om de beschuldigingen te staven. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de ouders van het slachtoffer en andere getuigen niet in voldoende mate steun boden aan de verklaringen van het slachtoffer. Gezien het gebrek aan bewijs werd de verdachte vrijgesproken en werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/073046-19 (P)
Uitspraakdatum: 24 september 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 september 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 januari 2018 te Zandvoort, althans in Nederland met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2010), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het strelen en/of aaien van de keel en/of de buik en/of de (binnenkant van) de/het bovenbe(e)n(en), althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het met zijn, verdachtes hand in de onderbroek van voornoemde [slachtoffer] gaan en vervolgens de (blote) schaamlip(pen), althans de (blote) vagina van voornoemde [slachtoffer] strelen en/of aaien.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer] relatief kort na het incident aan haar ouders -in haar eigen woorden- heeft verteld dat verdachte haar schaamlippen/vagina had betast. Dit heeft [slachtoffer] herhaald toen zij in de studio werd verhoord. De verklaringen van [slachtoffer] zijn voldoende betrouwbaar omdat zij op essentiële onderdelen overeenkomen en consistent en gedetailleerd zijn.
De officier van justitie heeft kanttekeningen geplaatst bij het rapport van de deskundige Wolters over zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] . Dr. Wolters concludeert weliswaar dat de verklaringen van [slachtoffer] in beperkte mate betrouwbaar zijn, maar hij schrijft ook dat de verklaringen van [slachtoffer] te globaal en te weinig specifiek en gedetailleerd zijn om een oordeel over de betrouwbaarheid op te baseren. Dr. Wolters stelt daarnaast dat nu [slachtoffer] heeft aangegeven dat ze het “lekker vond” tegen een verzonnen verhaal zou kunnen pleiten en dat het niet aannemelijk is dat een kind van zeven jaar een dergelijk verhaal zou verzinnen en vervolgens ook langere tijd volhoudt.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] op 28 januari 2018 samen op de bank hebben gezeten en dat hij haar heeft omarmd. Ook heeft de vader van [slachtoffer] verklaard dat nadat hij [slachtoffer] had opgehaald en zij samen in de auto zaten, het hem opviel dat [slachtoffer] op haar handen ging zitten en dat hij aan haar heeft gevraagd of zij pijn had. Bij thuiskomst was [slachtoffer] hyperactief, wat voor hem een teken was dat er wat aan de hand was. Na het incident hebben beide ouders ook gedragsveranderingen waargenomen bij [slachtoffer] .
Voorts blijkt uit DNA-onderzoek dat het DNA dat is aangetroffen op de binnen- en buitenkant van de onderbroek van [slachtoffer] van verdachte afkomstig kan zijn. Dit is in ieder geval niet uitgesloten.
Tot slot merkt de officier van justitie de verklaringen van verdachte aan als kennelijk leugenachtig, hetgeen volgens haar bijdraagt aan het bewijs. Verdachte heeft angstvallig geprobeerd een verklaring te vinden voor een eventuele DNA-overdracht en hij past zijn verklaring daardoor steeds meer aan.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent de hem verweten ontuchtige handelingen en zijn raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] die in het studioverhoor en via haar ouders zijn verkregen, niet met elkaar overeenkomen. Tijdens het studioverhoor heeft [slachtoffer] niet verteld over het aaien van haar benen en het hijgen. Ook heeft zij wisselend verklaard over de manier waarop zij naast verdachte zat, over het kijken naar de I-pad of de televisie en over de kleding die zij die dag droeg.
Dr. Wolters heeft geconcludeerd dat de verklaringen van [slachtoffer] in beperkte mate betrouwbaar zijn. In termijnen van waarschijnlijkheid is dat 30-70% valide en waarheidsgetrouw.
Voorts kan het resultaat van het DNA-onderzoek niet bijdragen aan het bewijs. Er is een minieme hoeveelheid DNA aangetroffen op de onderbroek van [slachtoffer] , die afkomstig kan zijn van verdachte. Als het DNA van verdachte is, kan dit op verschillende alternatieve wijzen op [slachtoffer] haar onderbroek terecht zijn gekomen.
Deskundige Kokshoorn heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om in een DNA-onderzoek op activiteitenniveau onderscheid te kunnen maken tussen de hypothese dat verdachte met zijn hand in de onderbroek van [slachtoffer] is gegaan en over haar vagina heeft gewreven, enerzijds, en de hypothese dat verdachte [slachtoffer] niet op deze wijze heeft aangeraakt, anderzijds.
Tot slot is op de onderbroek van [slachtoffer] DNA aangetroffen van nog drie mannen, waarvan één [slachtoffer] ’s vader zou kunnen zijn. Het aantreffen van DNA-kenmerken van meerdere mannen op dezelfde locatie als waar DNA is aangetroffen dat van verdachte zou kunnen zijn, versterkt de conclusie dat een indirecte overdracht van DNA naar [slachtoffer] ’s onderbroek niet kan worden uitgesloten.
Gelet op het kritische standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de conclusies van deskundige Wolters verzoekt de verdediging, indien de rechtbank niet tot een vrijspraak zou komen, subsidiair om aanhouding van de zaak, teneinde deze deskundige te horen.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de beschuldigende verklaring van de aangeefster en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is. Ingevolge artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geldt echter dat de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige, in dit geval [slachtoffer] . Deze bepaling strekt, aldus de Hoge Raad, ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
In de onderhavige zaak is de verklaring van [slachtoffer] , de destijds zevenjarige dochter van aangeefster, door de deskundige dr. G. Wolters beperkt betrouwbaar geacht, wat volgens hem wil zeggen dat de verklaring als voor 30 tot 70% valide en waarheidsgetrouw kan worden ingeschat. De rechtbank vat dit zo op, dat niet kan worden gezegd dat de verklaring van [slachtoffer] daarmee als onbetrouwbaar moet worden bestempeld. Naast deze verklaring valt uit het dossier en hetgeen op zitting aan de orde is geweest het volgende af te leiden:
i. i) verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op zondagochtend 28 januari 2018 met zijn dochter bij hem thuis heeft gespeeld, dat hij op enig moment samen met de beide meisjes op de bank heeft gezeten en een arm om hen heen heeft geslagen en dat hij [slachtoffer] bij haar middel vast heeft gehad om haar van de trap af te tillen;
ii) [slachtoffer] heeft blijkens de processen-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 1] (aangeefster en moeder van [slachtoffer] ) en [getuige 2] (vader van [slachtoffer] ) hen die avond verteld en voorgedaan wat zich zou hebben afgespeeld tussen haar en verdachte;
iii) [slachtoffer] zat blijkens het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] nadat hij haar bij verdachte had opgehaald, in de auto op haar handen, was aanvankelijk stil, toen hyperactief en daarna weer stiller, welk gedrag er volgens hem meestal op duidt dat er iets aan de hand is;
iv) blijkens het proces-verbaal van bevindingen van een gesprek met de ouders is volgens hen sinds 28 januari 2018 sprake van gedragsverandering bij [slachtoffer] , in die zin dat zij zich meer is gaan wassen en angstig is voor mannen;
v) Blijkens de resultaten van het vergelijkend Y-chromosomale DNA-onderzoek kan een deel van het mannelijk DNA in de bemonsteringen van de binnenkant en buitenkant voorzijde van de onderbroek van [slachtoffer] van verdachte afkomstig zijn. Omdat het Y-chromosomale DNA-mengprofielen betreft, kan de bewijskracht van deze matches niet worden berekend. In geen van de overige bemonsteringen is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van verdachte.
Voornoemde verklaringen van verdachte, van de ouders van [slachtoffer] en het proces-verbaal van bevindingen kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer] , maar, met uitzondering van het onder ii vermelde, houden zij als steunbewijs voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen onvoldoende direct verband met die betwiste, concrete handelingen als zodanig. Hetgeen onder ii is vermeld kan evenmin het vereiste steunbewijs opleveren, omdat de bron van die verklaring dezelfde is als van de verklaring die ondersteuning behoeft, namelijk [slachtoffer] zelf. Tot slot volgt uit de onder v bedoelde resultaten van het DNA-onderzoek dat niet is vast te stellen of verdachte DNA heeft bijgedragen aan de twee bemonsteringen in de onderbroek van [slachtoffer] (danwel aan enig andere bemonstering). Mede gelet op de conclusies van dr. Kokshoorn bij het door het NFI uitgevoerde pre-assessment, kunnen de uitkomsten van het DNA-onderzoek naar het oordeel van de rechtbank in het geheel niet bijdragen aan het bewijs voor het ten laste gelegde.
Dat verdachte naar verklaringen heeft gezocht voor de mogelijke aanwezigheid van zijn DNA op de kleding van [slachtoffer] , acht de rechtbank anders dan de officier van justitie, niet kennelijk leugenachtig, maar voorstelbaar, gelet op de aard en de ernst van het feit waarvan hij wordt verdacht. De enkele omstandigheid dat verdachte hierin niet steeds consequent is geweest, maakt dit niet anders.
Voornoemde verklaringen en de bevindingen van de politie kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook in onderlinge samenhang bezien niet in voldoende mate steun bieden aan de verklaringen van [slachtoffer] . Nu voldoende wettig bewijs ontbreekt, moet verdachte worden vrijgesproken.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [getuige 1] heeft namens de minderjarige [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd, kan de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [getuige 1] (namens de minderjarige [slachtoffer] ) niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 september 2020.