In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep dat door Stichting [X] was ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Helder. Het beroep was ingesteld op 13 maart 2020 tegen de uitspraak van 3 februari 2020. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank constateerde dat de gemachtigde, [A], niet de bedoeling had om voor zichzelf in beroep te komen. Volgens de Awb dient iemand die namens een ander beroep instelt, een machtiging te overleggen. De rechtbank heeft [A] op 8 juni 2020 verzocht om binnen vier weken een machtiging, een uittreksel uit het handelsregister en een kopie van de statuten over te leggen. Dit verzoek is op 10 juni 2020 door [A] afgehaald, maar er is geen reactie gekomen binnen de gestelde termijn.
Aangezien [A] niet heeft voldaan aan het verzoek en geen verontschuldiging heeft gegeven voor de verzuimen, heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor deze niet op een openbare zitting is uitgesproken. De partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.