ECLI:NL:RBNHO:2020:7470

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
HAA 20/2403
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep inzake terugvordering tegemoetkoming scholieren

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, Bezwaar & Beroep. De eiser had op 21 april 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 4 december 2019 met betrekking tot de terugvordering van de tegemoetkoming voor scholieren. Na een besluit van de minister op 21 april 2020, heeft de eiser zijn beroep op 12 mei 2020 ingetrokken, maar verzocht om de minister te veroordelen in de kosten van de procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister te laat heeft beslist op het bezwaar van de eiser, waardoor het beroep terecht was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de minister in de proceskosten moest worden veroordeeld, omdat de eiser bij het intrekken van het beroep had verzocht om vergoeding van de kosten. De rechtbank heeft de kosten vastgesteld op € 262,50, die betrekking hebben op beroepsmatige rechtsbijstand, en heeft tevens bepaald dat het griffierecht van € 48,- door de minister vergoed moet worden.

De uitspraak is gedaan door rechter L.M. Kos, in aanwezigheid van griffier M. van der Elst. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, Bezwaar & Beroep, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 21 april 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 4 december 2019 inzake de terugvordering tegemoetkoming scholieren.
Bij besluit van 21 april 2020 heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist.
Eiser heeft het beroep bij brief van 12 mei 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep is verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 10 juli 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft bij brieven van 28 mei 2020 en 21 juli 2020 gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder geheel tegemoet is gekomen aan het beroep niet tijdig beslissen. De rechtbank stelt verder vast dat eiser bij het intrekken van het (terecht ingediende) beroepschrift gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat het beroep te vroeg is ingediend. Niet in geschil is dat verweerder de ingebrekestelling heeft ontvangen op 7 april 2020. Dat betekent dat de termijn van de ingebrekestelling is geëindigd op 20 april 2020. Eiser heeft op 21 april 2020 beroep ingesteld en verweerder heeft op 21 april 2020 een besluit genomen. Verweerder was dus één dag te laat. De rechtbank ziet daarom aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
5. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 262,50 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor licht).
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.