ECLI:NL:RBNHO:2020:7410

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2210 en AWB - 20 _ 2220
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en beroep tegen besluit van de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De zaak betreft de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verzoeker, die in verband met alcoholgebruik was opgelegd. Het primaire besluit, genomen op 9 december 2019, handhaafde de ongeldigverklaring van het rijbewijs na een onderzoek naar de rijgeschiktheid van de verzoeker. Het bezwaar van de verzoeker tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 14 april 2020. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 8 september 2020 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. De verzoeker heeft betoogd dat de ongeldigverklaring onterecht is, omdat hij geen alcohol meer consumeert en dat de verhoogde CDT-waarde in zijn bloed mogelijk andere oorzaken heeft. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de psychiater die het onderzoek heeft uitgevoerd, zijn conclusies niet alleen op basis van de CDT-waarde heeft getrokken, maar ook op basis van andere relevante feiten en omstandigheden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen gebreken zijn in het rapport van de psychiater en dat de conclusies voldoende onderbouwd zijn.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De ongeldigverklaring van het rijbewijs is in stand gelaten, omdat de verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd om de conclusies van de psychiater te weerleggen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is niet in het openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20-3793 en HAA 20-2220
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker/eiser (hierna: verzoeker)

en
de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: M.M. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de ongeldigverklaring van verzoekers rijbewijs, na een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid, in stand gelaten.
Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden middels een Skypegesprek op 14 mei 2020. Verzoeker en drs. I.S.B Metaal, gemachtigde van verweerder, hebben deelgenomen aan dit gesprek.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening bij uitspraak van 11 juni 2020 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 3 augustus 2020 opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2020. Verzoeker en gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1.
Bij besluit van 29 augustus 2017 is verzoeker een onderzoek naar zijn alcoholgebruik opgelegd, nadat de Politie Eenheid Noord-Holland aan verweerder mededeling heeft gedaan van aanhouding van verzoeker. Uit de mededeling volgt dat verzoeker als bestuurder van een voertuig is aangehouden en dat sprake was van een te hoog alcoholpromillage. Omdat verzoeker de kosten van het onderzoek niet heeft voldaan, is zijn rijbewijs bij besluit van 15 november 2017 ongeldig verklaard.
2.2.
Verzoeker heeft verweerder verzocht om opnieuw deel te nemen aan het onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Hiermee is verweerder op 1 augustus 2019 akkoord gegaan.
2.3.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 28 september 2019 en is uitgevoerd door drs. [naam] , psychiater. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat bij verzoeker bij het laboratoriumonderzoek een verhoogde CDT-waarde is vastgesteld, dat zeer waarschijnlijk sprake is van onderrapportage van het opgegeven alcoholgebruik, dat verzoeker eerder is aangehouden wegens rijden onder invloed en eerder is onderzocht in het kader van een vorderingsprocedure en dat verzoeker sinds de aanhouding in 2017 vaker onder invloed van alcohol is aangehouden als bestuurder van een motorvoertuig. In het onderzoeksrapport concludeert de psychiater dat de combinatie van de onderzoeksbevindingen suspect zijn voor alcoholproblematiek ten tijde van de aanhouding in 2017 en dat sprake was van alcoholmisbruik in ruime zin. Op basis van de uitslag van dit verslag heeft verweerder verzoeker bij het primaire besluit ongeschikt geacht om te rijden en de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs in stand gelaten. Tevens is vastgesteld dat het alcoholmisbruik nog niet is beëindigd.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderzoek door de psychiater zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de conclusie wordt gedragen door de onderzoeksbevindingen. Dat verzoeker stelt dat hij is gestopt met het gebruik van alcohol is door de psychiater meegenomen in zijn beoordeling, maar dit wordt vanwege de verhoogde CDT-waarde niet aannemelijk geacht. De enkele stelling dat verzoeker geen alcohol meer gebruikt, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het onderzoeksrapport, aldus verweerder. Nu sprake is van een geval als bedoeld in artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid stelt verweerder dat hij gehouden is om het rijbewijs ongeldig te verklaren en is er geen ruimte voor een belangenafweging.
4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende onderzoeksrapport is gebaseerd op aannames en vermoedens. Hem had bovendien überhaupt nooit een onderzoek mogen worden opgelegd. Hij heeft niet met drank op achter het stuur gezeten. Verzoeker voert aan dat hij in het geheel geen alcohol meer drinkt en begrijpt niet dat een verhoogde CDT-waarde is geconstateerd. Hij wil dit navragen bij zijn huisarts. Een hoge CDT-waarde kan, zo heeft verzoeker in uitspraken gelezen, ook andere oorzaken hebben. Verder volgt hieruit dat alleen een verhoogd CDT-gehalte onvoldoende is voor de conclusie van alcoholmisbruik.
5. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het door de psychiater uitgebrachte rapport gebreken vertoont, zodanig dat verweerder zich daarop bij zijn besluitvorming niet heeft mogen baseren. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bestaat, in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, voor de rechter slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Dat hiervan bij het door de psychiater verrichte onderzoek en het naar aanleiding daarvan opgestelde rapport sprake is, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit rapport niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
6. Voorts ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de psychiater. De psychiater heeft zijn conclusies niet slechts getrokken naar aanleiding van de verhoogde CDT-waarde. Ook andere omstandigheden hebben hieraan bijgedragen. In zoverre slaagt verzoekers verwijzing naar de uitspraken die hij heeft gelezen niet. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat de betrokkene, indien hij van mening is dat de geconstateerde bevindingen een andere oorzaak hebben dan alcoholmisbruik, dit aannemelijk dient te maken. Indien de betrokkene de bevindingen van de deskundige niet met enige objectieve gegevens - zoals bijvoorbeeld een rapport met resultaten van een geneeskundig tegenonderzoek - heeft weerlegd, bestaat geen aanleiding om niet van het rapport van de keurend arts uit te gaan. Verzoeker heeft zijn stelling dat de verhoogde CDT-waarde (mogelijk) een andere oorzaak heeft niet met stukken van een bijvoorbeeld een medisch deskundige onderbouwd. Ter zitting heeft verzoeker deze stelling ook niet nader kunnen onderbouwen. Deze enkele stelling leidt de voorzieningenrechter dan ook niet tot twijfel aan de juistheid van de conclusie van de psychiater.
7. Verweerder heeft de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker dan ook terecht in stand gelaten.
8. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 september 2020. Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet in het openbaar uitgesproken. Zodra dit weer mogelijk is zal dit, indien nodig, alsnog gebeuren.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.