ECLI:NL:RBNHO:2020:7389

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
15.023199.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding met gevangenisstraf en taakstraf

Op 22 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van één jaar, alsook een taakstraf van 80 uren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 juni 2018 in de gemeente Schagen, waar de verdachte door geweld of bedreiging een slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 8 september 2020 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gevorderd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak op basis van mogelijke persoonsverwisseling en onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen in overweging genomen, evenals camerabeelden die het incident ondersteunden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het slachtoffer had aangerand. De rechtbank heeft ook de impact van de aanranding op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van vergelijkbare zaken en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen strafblad had en geen afwijkend gedrag vertoonde. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.023199.19
Uitspraakdatum: 22 september 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 september 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R. Polderman,
advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juni 2018 in de gemeente Schagen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de vagina van die [slachtoffer] onder haar rok
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte zeer plotseling en onverhoeds zijn, verdachtes, hand onder de rok van die [slachtoffer] stopte en haar vagina betastte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er sprake kan zijn van een persoonsverwisseling. Hij heeft verzocht om vrijspraak, omdat er volgens hem onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte degene is geweest die aangeefster heeft aangerand.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering/nadere bewijsoverwegingen
Aangeefster heeft verklaard dat zij in de nacht van 2 op 3 juni 2018 in café ’t Geveltje in Schagen rond 2:30 uur met onder andere getuigen [getuige 1] en [getuige 2] vóór de rokersruimte stond en dat zij toen is aangerand door een persoon die achter haar stond en die plotseling met zijn hand onder haar rok ging en haar vagina betastte.
Haar beschrijving van de aanranding en de omstandigheden waaronder die plaatsvond, wordt ondersteund door het proces-verbaal beelden van verbalisant [verbalisant] , die de camerabeelden heeft bekeken die die nacht rond dat tijdstip in ’t Geveltje zijn opgenomen door de camera gericht op de rokersruimte waar aangeefster stond. Omstreeks 2:27 uur is op de beelden te zien dat het groepje van aangeefster zich voor de rokersruimte bevindt. Verbalisant geeft aan dat op de beelden te zien is dat een groepje jongens naar het groepje van aangeefster kijkt en dat één van de jongens naar beneden duikt in de richting van aangeefster, waarna hij even later weer in beeld komt en men kennelijk plezier heeft.
Aangeefster heeft verklaard dat zij na het voorval samen met [getuige 2] (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 2] ) aan verdachte heeft gevraagd wat hij deed. Ook dit wordt ondersteund door het proces-verbaal beelden, waarin staat dat aangeefster naar de jongen kijkt die naar beneden dook en dat aangeefster en getuige [getuige 2] beiden naar de betreffende jongen toestappen, waarna er tussen hen een gesprek volgt. De verklaring van aangeefster en de daarmee overeenstemmende beschrijving van de gebeurtenissen op de camerabeelden komen ook overeen met de verklaring van getuige [getuige 1] . Zij verklaart dat ze met aangeefster bij het rokershok staat en dat een man die zij kent als [verdachte] met een groepje vrienden achter aangeefster staat. [getuige 1] ziet hoe verdachte eerst de hele tijd naar aangeefster staat te kijken en zij ziet daarna hoe hij opeens met zijn hand onder de rok van aangeefster gaat. Vervolgens ziet zij dat getuige [getuige 2] daarna naar verdachte loopt en dat die staat te lachen. Uit het verhoor van [getuige 1] blijkt dat er sprake is van een directe herkenning van verdachte door [getuige 1] en dat zij meteen na de aanranding de naam van verdachte noemt als de dader.
Ten slotte is relevant dat verdachte heeft verklaard dat hij die avond met vrienden in ’t Geveltje was en dat hij toen het café om 4 uur ging sluiten naar huis ging.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangeefster heeft aangerand.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 juni 2018 in de gemeente Schagen door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van de vagina van die [slachtoffer] onder haar rok en bestaande die feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte zeer plotseling en onverhoeds zijn, verdachtes, hand onder de rok van die [slachtoffer] stopte en haar vagina betastte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren en een geheel voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op het rapport van de reclassering en het tijdsverloop. Hij heeft de rechtbank verzocht om in het geval dat zij tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de soort straf en de hoogte daarvan heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat in vergelijkbare gevallen is opgelegd als straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich verder laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanranden van een jonge vrouw die hij tijdens het uitgaan tegenkwam in een café. Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke integriteit van deze vrouw geschonden. Uit haar slachtofferverklaring blijkt hoezeer zij twee jaar later nog steeds te kampen heeft met de psychische gevolgen van de aanranding.
Feiten als aanranding in uitgaansgelegenheden brengen bovendien ook gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in het uitgaansleven bij vrouwen en hun familie en in de maatschappij in het algemeen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 21 februari 2019 van de reclassering. Daaruit blijkt onder meer dat verdachte wat betreft zijn seksualiteit geen afwijkende gedachtes heeft of gedragingen vertoont. Verdacht heeft geen strafblad. De rechtbank weegt dat niet ten nadele en niet ten voordele van verdachte mee. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen en de gevolgen daarvan voor aangeefster te erkennen en daarvoor verantwoordelijkheid te nemen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend is. De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van één jaar, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Deze proeftijd is korter dan de standaardproeftijd van twee jaren, omdat sprake is van tijdsverloop en gedurende die periode niet is gebleken van nieuwe feiten.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 80 uur moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.041,60 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 41,60 wegens materiële schade en een bedrag van € 1.000,00 wegens immateriële schade.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij moet volgens de officier van justitie voor wat betreft het materiële gedeelte geheel worden toegewezen. Het immateriële deel moet worden gematigd tot een bedrag van € 750,00 en voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarnaast dienen de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente te worden opgelegd.
7.1.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair dat de immateriële schade gematigd moet worden.
7.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Verder overweegt de rechtbank dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 sub b Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en de hoogte van bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk wordt verklaard desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet in verband met de bewezen verklaarde handeling van verdachte (kort gezegd: aanranding) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
één week, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op één jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
80 (zegge: tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 541,60, bestaande uit € 41,60 als vergoeding voor de materiële en € 500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 541,60 en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal 10 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2020.
mr. Tel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.