ECLI:NL:RBNHO:2020:7349

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
15.117156.20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor afpersing met bedreiging met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 februari 2020 in Haarlem, onder bedreiging met een mes, de aangever heeft gedwongen tot de afgifte van zijn mobiele telefoon en een armband. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit gevolgd, waarbij de verdachte werd geconfronteerd met bewijs dat zijn telefoon betrokken was bij de afpersing. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de afpersing op de openbare weg heeft plaatsgevonden, wat leidde tot een partiële vrijspraak. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen in de strafmaat, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van het feit een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.447,57, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.117156.20 (P)
Uitspraakdatum: 27 augustus 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Oosten en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 februari 2020 te Haarlem, in elk geval in Nederland, op de openbare weg (het Tennispad) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of een armband, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door
- een mes te pakken en/of
- ( daarbij) mondeling deze [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Je gaat nu luisteren en meewerken, anders ga ik je steken. Maak je zakken leeg en heb je geld op zak. Ik heb twee maten die hier staan te wachten, ik hoef ze maar te roepen en ze komen. Dus jij gaat doen wat ik zeg." en/of
- door aangever op te dragen zijn goud/zilverkleurige armband los te maken en te geven
- en door tegen aangever te zeggen: “anders zet ik deze mes in je nek”.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat aangever contact heeft gehad met iemand op de website Bullchat.nl. Uit onderzoek naar zijn telefoon is gebleken dat verdachte regelmatig inlogt op deze website. Nadat aangever zijn telefoonnummer heeft gegeven wordt hij gebeld door een telefoonnummer dat in gebruik blijkt te zijn bij verdachte. Na verschillende korte telefoongesprekken wordt er uiteindelijk om 23:05 uur afgesproken op het Tennispad te Haarlem, waar de ten laste gelegde afpersing uiteindelijk plaatsvindt. Uit de analyse van de printlijsten van het telefoonnummer van verdachte volgt dat er op 10 februari 2020 om 22:31 uur en 22:52 uur is gebeld met aangever. Uit het zendmastgebruik kan worden afgeleid dat de telefoon van verdachte zich dan nog in de directe omgeving van zijn woning bevindt. Wanneer het laatste telefoongesprek om 23:05 uur plaatsvindt straalt de telefoon echter een andere zendmast aan. Het Tennispad te Haarlem valt exact onder het dekkingsgebied van deze mast. Bij dit alles komt nog de omstandigheid dat aangever een signalement heeft opgegeven dat overeenkomt met het signalement van verdachte. Bovendien blijkt uit de locatiegegevens van de gestolen telefoon van aangever dat de laatste plaatsbepaling van deze telefoon op nog geen 100 meter afstand van de woning van verdachte is. Genoemde feiten en omstandigheden maken volgens de officier van justitie dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing. De officier van justitie acht echter niet bewezen dat de afpersing zich heeft afgespeeld op de openbare weg, nu deze heeft plaatsgevonden in een auto. Voor dit onderdeel van de tenlastelegging dient volgens de officier van justitie vrijspraak te volgen.
De officier van justitie heeft tot slot nog opgemerkt dat verdachte voor het eerst op de terechtzitting verklaart dat hij zijn telefoon op de bewuste dag had uitgeleend, maar verder geen vragen wenst te beantwoorden. Dat betekent volgens de officier van justitie dat zijn verklaring niet aannemelijk is geworden. Bovendien is geen sprake van een alternatief scenario, nu deze verklaring geen enkel aanknopingspunt bevat voor nader onderzoek.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, nu het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsman heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting weliswaar heeft erkend dat het zijn mobiele telefoon(nummer) is geweest waarmee driemaal met aangever is gebeld op 10 februari 2020, maar dat hij zijn mobiele telefoon die bewuste dag aan een hem bekende persoon heeft uitgeleend en diezelfde avond weer heeft teruggekregen. Deze verklaring is volgens de raadsman aannemelijk en geloofwaardig, terwijl deze door de inhoud van de bewijsmiddelen niet kan worden uitgesloten. De telecomgegevens kunnen volgens de raadsman dan ook niet tot de conclusie leiden dat verdachte de dader is. Aan het door aangever gegeven signalement kan evenmin wettig en overtuigend bewijs worden ontleend, nu deze omschrijving te weinig specifiek en onderscheidend is om daaraan bewijswaarde toe te kennen. De raadsman wijst ten slotte op een soortgelijke afpersing die enkele dagen later heeft plaatsgevonden. Hij voert aan dat zeer aannemelijk is dat dezelfde personen, waartoe verdachte niet behoort, verantwoordelijk zijn voor beide incidenten.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat het tenlastegelegde zich heeft afgespeeld op de openbare weg, zoals ook door de officier van justitie bepleit, zodat verdachte van dat deel van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
4.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en de volgende bewijsoverweging.
4.3.
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 10 februari 2020 heeft aangever omstreeks 22:00 uur chatcontact met iemand op de website Bullchat.nl. Nadat aangever zijn mobiele telefoonnummer heeft gegeven wordt hij gebeld door een privénummer. Dit privénummer blijkt na onderzoek het mobiele telefoonnummer van verdachte te zijn. Uit de analyse van de printlijsten van het mobiele telefoonnummer van verdachte blijkt dat de mobiele telefoon van verdachte zich tijdens de telefoongesprekken met aangever om 22:31 uur en 22:52 uur in de directe omgeving van de woning van verdachte bevindt. In eerste instantie spreken aangever en de persoon die hem belde af elkaar te ontmoeten op de Engelandlaan in Haarlem. Om 23:05 uur wordt aangever nogmaals gebeld door het mobiele telefoonnummer van verdachte. Tijdens dit telefoongesprek wordt de locatie van de afspraak gewijzigd naar het Tennispad in Haarlem. Daar wordt aangever vlak na dit telefoongesprek in zijn auto onder bedreiging van een mes gedwongen om zijn mobiele telefoon en armband af te staan. Ten tijde van dit laatste telefoongesprek met aangever straalt de telefoon van verdachte de zendmast aan op de Beelslaan 9 te Haarlem. Het Tennispad te Haarlem valt binnen het bereik van het dekkingsgebied van deze mast. Uit de analyse van de printlijsten van het mobiele telefoonnummer van verdachte is verder op te maken dat deze onmiddellijk na de afpersing van aangever beweegt richting de directe omgeving van de woning van verdachte. Bovendien blijkt uit de locatiegegevens van de gestolen mobiele telefoon van aangever dat deze telefoon zich na de afpersing eveneens in de richting van de woning van verdachte beweegt, en dat de laatste plaatsbepaling van de gestolen mobiele telefoon van aangever op nog geen 100 meter van de woning van verdachte is gelegen. Daarnaast blijkt uit het procesdossier dat verdachte past in het signalement van de afperser dat door de aangever is gegeven. [1]
Uit de overige stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt verder nog het volgende. Verdachte is op 29 april 2020 aangehouden, terwijl hij op dat moment met de mobiele telefoon aan het bellen was waarmee voornoemde drie telefoongesprekken met aangever zijn gevoerd op 10 februari 2020. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat deze mobiele telefoon van hem is. Op de mobiele telefoon van verdachte blijkt voorts frequent en gedurende langere periode te zijn ingelogd op de inbox van de website Bullchat.nl. Hierin wordt onderling gechat en worden afspraken gemaakt. Op de telefoon van verdachte zijn verder 18138 afbeeldingen aangetroffen, waarvan het merendeel afbeeldingen waren van het mannelijk geslachtsdeel in erecte vorm. [2] Ook blijkt uit het procesdossier dat er naar aanleiding van gemaakte contacten op Bullchat.nl via de mobiele telefoon van verdachte, via Whatsapp, gedurende langere periode het initiatief wordt genomen tot chatgesprekken. In deze Whatsapp chatgesprekken wordt gehint op het plegen van seksuele handelingen en wordt, al dan niet via een Tikkie, regelmatig om geld gevraagd. [3]
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, tot de conclusie leiden dat de telefoon van verdachte is gebruikt bij de afpersing.
Ter terechtzitting heeft verdachte een alternatief scenario geschetst, inhoudende dat hij zijn mobiele telefoon de avond van 10 februari 2020 zou hebben uitgeleend. Verdachte heeft dit scenario, na zich tot dan op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, eerst ter terechtzitting naar voren gebracht. Buiten het feit dat deze verklaring van verdachte in het geheel niet concreet is, heeft verdachte op diverse (al dan niet basale) vragen hierover geen antwoord willen of kunnen geven. Zo heeft verdachte niet willen aangeven waar en waarom hij zijn mobiele telefoon heeft uitgeleend, hoe laat hij zijn mobiele telefoon heeft uitgeleend en hoe laat en waar hij deze telefoon weer heeft teruggekregen. Ook heeft verdachte geen verklaring willen afleggen, en zelfs geen globale aanwijzing willen geven, over de identiteit van de persoon aan wie hij op 10 februari 2020 zijn mobiele telefoon zou hebben uitgeleend. Evenmin heeft verdachte iets gezegd over waar hij zelf tijdens de beroving zou zijn geweest, met wie of wat hij zou hebben gedaan. Dat betekent dat verdachte slechts een zeer algemene verklaring heeft afgelegd, die niet te controleren is, terwijl er verder geen enkel aanknopingspunt is dat er iemand anders bij de afpersing betrokken is geweest dan verdachte. De mogelijke overeenkomsten met de door de raadsman genoemde afpersing die korte tijd later heeft plaatsgevonden zijn, mede gelet op hetgeen blijkt uit de bewijsmiddelen die zien op de betrokkenheid van verdachte, zoals de zendmastgegevens en de gegevens op zijn telefoon, daarvoor onvoldoende. Op grond van al het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij zijn mobiele telefoon op 10 februari 2020 ten tijde van het tenlastegelegde zou hebben uitgeleend dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Gezien al het voorgaande kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest die aangever op 10 februari 2020, door bedreiging met geweld, heeft gedwongen tot de afgifte van diens telefoon en armband.
De rechtbank acht het ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 februari 2020 te Haarlem met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en een armband, die geheel aan die [slachtoffer] toebehoorden, door
- een mes te pakken en
- daarbij mondeling deze [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Je gaat nu luisteren en meewerken, anders ga ik je steken. Maak je zakken leeg en heb je geld op zak. Ik heb twee maten die hier staan te wachten, ik hoef ze maar te roepen en ze komen. Dus jij gaat doen wat ik zeg." en
- door aangever op te dragen zijn goud/zilverkleurige armband los te maken en te geven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, met een proeftijd van 3 jaren en aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden het uitgangspunt zou moeten zijn op grond van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Volgens de raadsman is immers sprake van een straatroof met licht geweld. De raadsman heeft de rechtbank verder verzocht om een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen, nu verdachte openstaat voor reclasseringstoezicht en de reclassering mogelijkheden ziet om verdachte te begeleiden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het reclasseringsrapport van 30 juli 2020 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing. Nadat zij contact hadden via de datingsite Bullchat, heeft verdachte in vertrouwen het telefoonnummer van aangever gekregen. Door af te spreken om elkaar te ontmoeten heeft verdachte aangever naar een afgesproken plek gelokt, waar aangever in de beslotenheid van zijn eigen auto onder bedreiging van een mes zijn telefoon en armband heeft moeten afstaan. Daarnaast moest aangever het saldo van zijn bankrekening laten zien en zijn zakken leegmaken. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd gebukt kunnen gaan onder de nadelige psychische gevolgen van hetgeen ze is overkomen. De onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij onderstreept hoezeer ook in dit geval de overval in het leven van aangever heeft ingegrepen. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk misdrijf meer algemeen in de samenleving onrust en gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 juli 2020 van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een dergelijk feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur recht kan doen aan de ernst van dit feit. Omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden acht de rechtbank niet aanwezig. Mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die de rechtbank hanteert voor een straatroof, acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Deze gevangenisstraf is hoger dan door de raadsman bepleit, nu de rechtbank de bedreiging met een wapen, en het feit dat verdachte in vertrouwen met aangever heeft afgesproken in de beslotenheid van zijn eigen auto in strafverzwarende zin meeweegt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 3 jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland, het volgen van een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een verplichting tot ambulante behandeling en het volgen van een opleiding, noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte van € 297,57 wegens materiële schade en € 1.150,- wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de waarde van de afgegeven telefoon, kosten voor het vervangen van de simkaart en de waarde van de afgegeven koningsschakelarmband.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De vordering is niet betwist.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 317 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven;
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TIEN (10) MAANDEN;
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot DRIE (3) MAANDEN
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren;
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Oostvest 60, 2011 AK, te Haarlem. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • meewerkt aan onderzoek naar passende zorg en zich bij een positieve indicatie laat behandelen/begeleiden door een door de reclassering nog nader te bepalen instelling. De behandeling start na aanmelding, intake en positieve indicatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • meewerkt aan onderzoek naar een passende opleiding en/of arbeid. Veroordeelde volgt een nog nader te bepalen opleiding of arbeid bij een nog nader te bepalen school/instelling/werkgever;
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.447,57, bestaande uit € 297,57 als vergoeding voor de materiële en € 1.150,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.447,57, waarbij bij gebreke van betaling gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
24 dagenen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.D. Gunster, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. I.A.M. Tel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 augustus 2020.
Mr. Tel en mr. Gunster zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte op p.101 e.v.
2.Proces-verbaal van bevindingen op p.117 e.v.; proces-verbaal van bevindingen op p.131 e.v.
3.Proces-verbaal van bevindingen op p. 134 e.v.