6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met medeverdachte schuldig gemaakt aan een gewapende overval in een woning alwaar vier personen aanwezig waren. Zij hebben hierbij gebruik gemaakt van een nepvuurwapen, een koevoet, een mes en een schroevendraaier. Zij hebben de slachtoffers bevolen om op de grond te gaan liggen en het nepvuurwapen op hen gericht. Vervolgens werd een van de bewoners van de woning onder bedreiging van een koevoet door medeverdachte meegenomen naar de kelder, waar hij de kluis moest openen. De slachtoffers hebben hun telefoons, een portemonnee en een geldkistje moeten afstaan.
Dit is een zeer bedreigende en beangstigende gebeurtenis geweest voor de slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort misdrijven daarvan nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dit geldt temeer nu de onderhavige overval in een woning heeft plaatsgevonden, een plaats waar men zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Dat het feit angst en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers teweeg heeft gebracht, blijkt ook uit de onderbouwing van het gevorderde smartengeld. Door het handelen van verdachte en medeverdachte is op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte terzake van een geweldsdelict en een wapendelict onherroepelijk tot werkstraffen is veroordeeld.
- Het psychologische rapport Pro Justitia, gedateerd 27 juli 2020 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de adolescentie in matige mate en het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau. Daarnaast is er sprake van hechtingsproblemen, samenhangend met adoptie, alhoewel er formeel gezien geen hechtingsstoornis geclassificeerd kan worden. Ten tijde van het tenlastegelegde was hiervan sprake.
Verdachte is gemotiveerd voor zijn entreeopleiding bij Frsh072. Verder komen er geen beschermende factoren naar voren, behalve een hulpverleningstraject in juridisch kader. Er zijn enige zorgen over het sociaal netwerk van verdachte en eventuele negatieve beïnvloeding door anderen. Daarnaast zijn er zorgen over het middelengebruik, met name omdat verdachte hiervan agressief zou worden en er dan nog minder rem is op zijn gedrag. Er zijn twijfels over in hoeverre er voldoende intrinsieke motivatie is voor een gedragsverandering. De responsiviteit voor behandeling wordt als beperkt ingeschat. Deze omstandigheden verhogen het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag. Al met al wordt het risico op gelijksoortig gewelddadig handelen ingeschat als matig tot hoog.
Om de ontwikkeling van verdachte optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag te beperken, is begeleiding en behandeling aangewezen. Verdachte heeft baat bij een duidelijke structuur waarin op rustige en consequente wijze met hem wordt gecommuniceerd. Een (deels) voorwaardelijk kader wordt de best passende strafafdoening geacht, waarbij geadviseerd wordt om verplichte begeleiding door de jeugdreclassering op te leggen. Als bijzondere voorwaarde kan worden opgelegd dat verdachte moet meewerken aan behandeling, geboden door een instelling zoals Parlan of een andere (forensische) GGZ-instelling.
De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen en conclusies van dit rapport en neemt deze daarom over.
- de over verdachte uitgebrachte briefrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 augustus 2020. Deze rapportage houdt onder meer het volgende in:
Het algemene recidiverisico en het dynamisch risicoprofiel worden ingeschat als hoog. Er is geen zicht op de vriendengroep van verdachte en het is nog niet gelukt om inzicht te krijgen in zijn problematiek. Dit hangt ermee samen dat hij ook geen inzage geeft in zijn vrijetijdsbesteding en handelen. Verdachte heeft het contact met zijn adoptieouders verbroken. Verdachte ervaart zelf weinig problemen en betrokkenen geven aan dat zij de delicten niet hebben zien aankomen. Gezien de ernst van het feit is jeugddetentie passend. Indien deze langer zou moeten worden opgelegd dan het voorarrest heeft geduurd, dient deze voorwaardelijk te worden opgelegd, omdat het momenteel goed lijkt te gaan met verdachte. Het is belangrijk dat de beschermende factoren zoals wonen bij De Nollen, deelnemen aan Turnover en werken bij Frsh072 verder worden uitgebouwd. Verdachte houdt zich goed aan alle afspraken, elektronische controle is daarom niet nodig. Het is wel belangrijk dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering over zijn thuiskomsttijden en de inrichting van zijn vrije tijd.
Behandeling bij [instelling] is passend en nodig. De behandeling zal zich moeten richten op psycho-educatie en bespreking van onderwerpen zoals adoptie, identiteitsontwikkeling, zijn chronische ziekte, zijn emotieregulatie, middelengebruik en identiteitsontwikkeling. Hierbij wordt gedacht aan individuele therapie, waarbij behandeling in de vorm van psychomotore therapie (hierna: PMT) van meerwaarde kan zijn. Complicerend is dat verdachte geen hulpvraag heeft en niet goed weet wat hij aan zijn gedrag wil veranderen. Het verbeteren van het sociaal-emotioneel functioneren staat voorop, omdat uit het psychologische rapport naar voren komt dat daarmee de gedragsproblemen zullen verminderen. De Raad vindt dat verdachte nog een consequentie moet ervaren in de vorm van een werkstraf.
Verder adviseert de Raad als bijzondere voorwaarden het deelnemen aan een voor verdachte passend gedachte dagbesteding en een contactverbod met medeverdachte en de slachtoffers.
[vertegenwoordiger van de raad] heeft ter terechtzitting namens de Raad de rapportage als volgt toegelicht:
De ambulante hulpverlening in de vorm van [instelling] is ook nodig als bijzondere voorwaarde in deze zaak, omdat de Raad voor langere tijd wil waarborgen dat verdachte deze hulpverlening blijft volhouden. Zodoende kan verdachte worden ondersteund in de positieve lijn die hij heeft ingezet. Ook kan hij worden gesteund bij het verwerken van het verleden. Het zou een goed idee zijn om bovendien een locatieverbod als bijzondere voorwaarde toe te voegen.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte. Daarnaast is het positief dat verdachte gemotiveerd is voor zijn opleiding bij Frsh072 en dat hij zich goed aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de proceshouding van verdachte. Het is zorgelijk dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over wat er is voorgevallen op 23 mei 2020. Hiermee heeft verdachte doen blijken het laakbare van zijn handelen niet te willen inzien.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 130 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van 90 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Het betreft een meldplicht bij De Jeugd- en Gezinsbeschermers, het deelnemen aan passende dagbesteding, een contactverbod met de medeverdachte en de slachtoffers en een locatieverbod rondom perceel [adres] . Deze voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op het matig tot hoge recidiverisico in combinatie met de gebrekkige motivatie voor hulpverlening, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat bovengenoemde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal ook een werkstraf aan verdachte opleggen, maar enigszins lager dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank kijkt behalve naar de feiten en omstandigheden van deze zaak ook naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten en vindt op grond daarvan een werkstraf van 120 uren passend en geboden.