ECLI:NL:RBNHO:2020:7245

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
15.050315.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van amfetamine, cocaïne en hennep met onrechtmatige doorzoeking als verweer

Op 15 september 2020 heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, cocaïne en hennep. De zaak vond zijn oorsprong in een doorzoeking op 23 juni 2018 in Nieuw-Vennep, waar de politie een aanzienlijke hoeveelheid drugs aantrof. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat de verdovende middelen zich niet in de machtssfeer van de verdachte bevonden. De rechter oordeelde dat de politie rechtmatig had gehandeld bij het betreden van de woning en het aantreffen van de drugs. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde hoeveelheid cocaïne, omdat niet kon worden vastgesteld waar een deel van deze hoeveelheid vandaan kwam. De politierechter concludeerde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de aangetroffen drugs en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zouden wijzen op een gebrek aan opzet. De straf werd gemotiveerd door de ernst van de feiten en de schadelijke effecten van het gebruik van verdovende middelen. De politierechter hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de strafzaak, wat leidde tot een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Politierechter
Parketnummer: 15.050315.19
Uitspraakdatum: 15 september 2020
Tegenspraak
Schriftelijk vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 september 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Funke Kupper, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, in ieder geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20 pillen (a circa 0,44 gram per stuk), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 30,21 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, in ieder geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1195 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze politierechter is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Zij heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit aangevoerd dat onder verdachte niet enkel 20 pillen amfetamine maar 150 gram amfetamine inbeslaggenomen is en dat deze hoeveelheid kan worden bewezenverklaard in de vorm van
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine.Voorts kan van de tenlastegelegde hoeveelheid van 30,21 gram cocaïne een deel daarvan, 21,4 gram, niet tot een bewezenverklaring leiden, omdat niet is komen vast te staan waar deze hoeveelheid vandaan komt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte deels vrijgesproken dient te worden van de onder 1 tenlastegelegde hoeveelheid van 30,21 gram cocaïne, omdat van een gedeelte daarvan, te weten: 21,4 gram, niet is komen vast te staan waar dit vandaan komt. Ten aanzien van dit feit kan verdachte enkel verantwoordelijk gehouden kan worden voor de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in de wikkels (6,64 gram) en de mengkom (2,17 gram) en 20 xtc-pillen (amfetamine). Voorts dient verdachte vanwege een onherstelbaar vormverzuim vrijgesproken te worden van de onder 2 tenlastegelegde hoeveelheid hennep.
3.3.
Oordeel politierechter
3.3.1.
Partiele vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feitDe politierechter is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de onder 1 tenlastegelegde hoeveelheid van 30,21 gram cocaïne, omdat van de onderzochte hoeveelheid van 21,4 gram niet is komen vast te staan waar dit vandaan komt. Ten aanzien van dit feit is de politierechter van oordeel dat verdachte verantwoordelijk gehouden kan worden voor de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in de wikkels (6,64 gram) en de mengkom (2,17 gram) en 20 xtc-pillen (amfetamine). Met betrekking tot dat laatste merkt de politierechter op dat vanwege de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld (
primair: 20 pillenen
subsidiair: een hoeveelheid) alleen de 20 pillen amfetamine bewezenverklaard kunnen worden.
3.3.2
Bewijsverweer
Vormverzuim
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit een beroep gedaan op onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de verbalisanten na het binnentreden in de woning zouden zijn overgegaan tot een doorzoeking zonder een daartoe strekkende bevoegdheid. De woning werd betreden en in een slaapkamer werd in een kast een plastic tas aangetroffen en geopend, met als gevolg het aantreffen van de in de tenlastelegging vermelde hennep. Derhalve is sprake van een onherstelbaar vormverzuim en is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate geschonden, te weten het recht van verdachte op privacy. Het resultaat van deze onrechtmatige doorzoeking, te weten: de inbeslagname van de hoeveelheid hennep, dient op grond van het bepaalde in artikel 359a lid 1 onder b van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) van het bewijs te worden uitgesloten. De raadsman verzoekt de verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De politierechter is van oordeel dat de bevoegdheid om ingevolge artikel 9 Opiumwet de woning te betreden impliceert dat de opsporingsambtenaren toegang hebben tot alle kamers in die woning. Deze betredingsbevoegdheid omvat mede het zoekend rondkijken naar voor inbeslagneming vatbare zaken. De grens tussen het zoekend rondkijken en doorzoeken dient te worden bepaald aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden, waarbij criteria als de duur, privacygevoeligheid en intensiteit en rol spelen. In de onderhavige zaak is door de verbalisanten verklaard dat in een slaapkamer een kast werd aangetroffen, die niet was afgesloten met een deur. Op de bovenste plank zagen zij een grote gele plastic tas liggen van het merk Jumbo. Daarvoor stond een half geopende doos van led strips, met daarachter weer een transparante plastic zak. Verbalisanten roken een enorm sterke hennepgeur en zagen in de achterste plastic zak (de politierechter begrijpt: de
transparante zak) een grote hoeveelheid henneptoppen en in de plastic Jumbo tas zat een grote glazen wekpot met daarin eveneens henneptoppen.
De politierechter stelt voorop dat verbalisanten niet een kastdeur hebben moeten openmaken en dat de inhoud van de kast zichtbaar was, zoals blijkt uit de foto op pagina 71 en de tekst die daarbij is weergegeven, te weten:

Situatie van de kasten zoals wij die aantroffen in de woning [adres] . Zo konden we rechtsboven de zakken met hennep en doos met briefgeld zien liggen.”
Nu niet gesteld of gebleken is dat de door verbalisanten aangetroffen plastic tas en zak waren afgesloten en evenmin dat die moesten worden opengescheurd, de verbalisanten de geur roken van hennep en dat de hennep voor de verbalisanten zichtbaar was en dus voor de hand liggend, is in onderhavige zaak sprake van een rechtmatige inbeslagname van de tas en zak met daarin de tenlastegelegde hennep. De politierechter verwerpt het verweer van de verdediging.
Machtssfeer
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht dat voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van de aangetroffen verdovende middelen volgens vaste rechtspraak nodig is dat er bewijs is dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de drugs en dat hij de beschikkingsmacht hierover heeft gehad.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat de in de woning van verdachte aangetroffen verdovende middelen niet van verdachte zijn, maar van een ander. Deze persoon waarvan verdachte de identiteit niet wenst vrij te geven heeft verdachte gedwongen zijn woning ter beschikking te stellen als een soort stash plek, waarmee volgens de raadsman kan worden vastgesteld dat de verdovende middelen zich niet in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden. Volgens de verdediging dient verdachte te worden vrijgesproken van de in zijn woning aangetroffen verdovende middelen, omdat hij slechts zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan een ander. Zijn opzet was niet gericht op het voorhanden hebben van de verdovende middelen en hij heeft de verdovende middelen ook niet in zijn machtssfeer gehad.
De politierechter verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een bewoner weet welke voorwerpen zich in zijn woning bevinden. Van dit uitgangspunt wordt alleen afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opzet op de aanwezigheid van de drugs, ook in voorwaardelijk zin, ontbreekt. De politierechter is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe dat de in de woning aangetroffen verdovende middelen op verschillende open plekken verspreid in de woning van verdachte zijn aangetroffen en dat verdachte deze woning gebruikte. Op en onder de bar van de keuken werden drugs gerelateerde goederen aangetroffen, zoals een open tasje met daarin papieren wikkels, versnijdingsmiddel en vermoedelijk cocaïne, en een weegschaal en een groene stenen kom met poeder erin (foto’s op pagina 72 en 73). De in de woning aangetroffen pillen zijn aangetroffen in een hooggeplaatst keukenkastje. Zoals hiervoor reeds besproken werd de in de woning aangetroffen hennep gevonden in de slaapkamer op een plank in een kledingkast van de verdachte.
Daarmee staat in beginsel vast dat verdachte heeft geweten dat deze spullen er lagen en waren deze dus in zijn machtsfeer. Voor het alternatief geschetste scenario dat verdachte door een onbekend gebleven persoon is gedwongen zijn woning ter beschikking te stellen is naar het oordeel van de politierechter geen begin van aannemelijkheid gemaakt en wordt, reeds gelet op de behoorlijke waarde van de aangetroffen verdovende middelen, als ongeloofwaardig terzijde gesteld.
Voor dit oordeel heeft de politierechter ook overige stukken in het dossier betrokken, die erop wijzen dat verdachte zich bezighield met andere handelingen dan alleen het aanwezig hebben van drugs. Immers, uit de verklaring van getuige [getuige] komt naar voren dat verdachte gedurende een periode van 6 maanden cocaïne aan hem zou hebben verkocht en uit onderzoek naar de onder verdachte inbeslaggenomen telefoons, komt een beeld naar voren dat verdachte contact onderhoudt met personen, die bekend zijn met Opiumwet antecedenten of gebruikers van drugs, en dat met één telefoon berichten worden ontvangen of verzonden met onder meer de volgende teksten, die in verband kunnen worden gebracht met verdovende middelen (pagina 76):
"Hij smaakt echt goed voor smoke! Jij bent echt sprongen voor uit gegaan in de kwaliteit man!"
"Good Grass??"
"Dat haalt hij ook voor zich zelf hij pakt geen winst bij jou"
"Pak is op man"
Ook zijn er in de telefoon van verdachte verschillende afbeeldingen aangetroffen, die in verband kunnen worden gebracht met verdovende middelen, zoals:
  • een foto van twee bruine plakken gelijkend op Hash (pagina 111);
  • een foto van twee plastic zakken inhoud gelijkend op henneptoppen (pagina 113),
En zijn er chatberichten via facebookmessenger dan wel WhatsApp aangetroffen met onder meer de teksten:
p. 116
Heb echt wat nodig
Heb alleen nog maar grote
Geen kleine
Is goed. Doe maar. Plus die € 5 van gister heb ik
p. 119
Heb je nog?
In hoeveel is er interesse
Okee 500 st
Is goed
Weet je het vandaag
Ja
Okee top
1500 voor 500stuks
Zijn het die paarse flugels nog
Yess
Gewoon zelfde
Als toen
Volgens de politie wordt met de naam "paarse flugel", ook wel xtc bedoeld.
De verklaring van verdachte kan naar het oordeel van de politierechter, mede in het licht van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, niet anders opgevat worden dan als te zijn gedaan om de waarheid te verhullen, namelijk dat hij wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn woning.
Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien acht de politierechter bewezen dat de verdachte de onder hem en in zijn woning aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De politierechter komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.5.
Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat:
feit 1
hij op 23 juni 2018 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20 pillen (a circa 0,44 gram per stuk) van een materiaal bevattende amfetamine en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2
hij op 23 juni 2018 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1195 gram hennep.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
- een voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf voor de duur van twee weken onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, daaronder begrepen een meldplicht en een behandelverplichting, met een proeftijd van twee jaren;
- een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte enkel verantwoordelijk gehouden kan worden voor de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in de wikkels (6,64 gram) en de mengkom (2,17 gram) en voor 20 xtc-pillen (amfetamine), hetgeen zich laat vertalen tot een totaalgewicht van 18,81 gram aan harddrugs. De raadsman merkt op dat op grond van de in dit soort zaken en bij deze hoeveelheid te hanteren oriëntatiepunten, anders dan de strafeis van de officier van justitie, enkel een taakstraf van in beginsel 80 uren aan de orde is en dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop van de strafzaak met een taakstraf van minder dan 80 uren kan worden volstaan. De raadsman acht om dezelfde redenen een gevangenisstraf dan wel een voorwaardelijk op te leggen straf niet noodzakelijk. Met betrekking tot het beslag refereert de raadsman zich naar het oordeel van de politierechter.
6.3.
Oordeel van de politierechter
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het ten behoeve van verdachte opgestelde reclasseringsrapport van 15 mei 2019 is gebleken.
In het bijzonder heeft de politierechter het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van omgerekend 18,81 gram synthetische drugs en cocaïne en 1195 gram hennep. Hierdoor is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne en XTC stoffen zijn, die zeer verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid.
Bij het bepalen van de soort en hoogte van de straf heeft de politierechter als uitgangspunt genomen wat doorgaans als straf wordt opgelegd voor het aanwezig hebben van hard- en softdrugs in Nederland. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bevatten als uitgangspunt voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid van 10 tot 50 gram harddrugs oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren en voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid van 500 tot 2500 gram softdrugs het opleggen van een taakstraf voor de duur van 100 uren.
De politierechter komt – gelet op de omstandigheid dat zij slechts een beperkte hoeveelheid pillen bewezen heeft kunnen verklaren – niet toe aan het opleggen van een gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist.
De politierechter is evenwel van oordeel dat in de voorliggende zaak aanleiding bestaat om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daartoe zijn de volgende omstandigheden redengevend.
De behandeling van de strafzaak heeft niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu gerekend vanaf de inverzekeringstelling van verdachte op 23 juni 2018 tot de datum van dit vonnis op 15 september 2020 de redelijke termijn van twee jaren met drie maanden is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding van dien aard is dat deze moet worden verdisconteerd in de straf.
Daarnaast heeft politierechter acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 augustus 2020 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld is en is verdachte ook na dit feit niet meer met justitie in aanraking geweest.
Alles afwegende is de politierechter van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 150 uren moet worden opgelegd. De politierechter zal echter bepalen dat 50 uren daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden acht de politierechter niet opportuun.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een toilettas, dient/dienen te worden teruggegeven aan verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De politierechter:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
150 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 75 dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
50 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 25 dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1.00 STK Toilettas.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 september 2020.