Bewijsmotivering
feit 1 primair
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 bij het ongeval te Beverwijk op maandagochtend 14 januari 2019, is vereist dat het rijgedrag van verdachte, zoals in de tenlastelegging vermeld, zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Iedere verkeersdeelnemer heeft naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer. Uit het dossier volgt dat ter plaatse een maximumsnelheid gold van 80 km per uur, maar volgens de Verkeers Ongevallen Analyse (VOA) was het met deze snelheid onmogelijk om op een veilige wijze de kromme van de rotonde te kunnen doorrijden. Gelet op het aangetroffen sporenbeeld, de aangetroffen schades aan de betrokken voertuigen en hun uitloopbewegingen, concluderen de verbalisanten dat verdachte de rotonde is opgereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de snelheid die het mogelijk maakt de rotonde via de rijbaan te volgen. Dit klemt te meer nu verdachte volgens zijn zeggen goed bekend is ter plaatse en wist dat de rotonde korte tijd later zou volgen, waarbij aanpassing in snelheid is vereist en hij, zoals hij zelf tegenover de politie heeft verklaard “had moeten stoppen”. Dat de door de politie aangetroffen sporen te weinig informatie gaven voor het opmaken van een snelheidsberekening, doet gelet op de overige bevindingen ter plaatse, niet aan af aan deze conclusie. De snelheid waarmee verdachte reed was veel te hoog voor veilig verkeer ter plaatse en verdachte had zijn snelheid tijdig moeten aanpassen aan de overige verkeersdeelnemers. Dit heeft verdachte niet gedaan. Zo blijkt ook uit de getuigenverklaring van [getuige 1] die ziet dat verdachte, ook al voor het laatste viaduct, een aanzienlijke snelheid had. En bij het oprijden van de rotonde, zo verklaren getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , heeft verdachte helemaal niet afgeremd. Er zijn door de recherche ter plaatse ook geen remsporen aangetroffen. Omdat verdachte niet remde, maar rechtdoor het verhoogde middeneiland van de rotonde is opgereden en daarbij schrikhekken heeft geraakt is zijn auto gelift en in een roterende beweging gebracht. Na enkele meters door de lucht te hebben bewogen botste zijn auto in die van de bestuurder van de andere auto. Uit de VOA volgt dat de impact van de botsing enorm was, waardoor de bestuurder van de Hyundai bekneld is geraakt, aan de gevolgen waarvan hij is overleden.
Door met te hoge snelheid de rotonde te naderen en niet te remmen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ernstig tekortschieten in de voorzichtigheid die van verdachte als bestuurder mocht worden verwacht.
Door de verdediging is gesteld dat het ongeval mogelijk is ontstaan door een black-out, nu verdachte zich niets meer van het ongeval kan herinneren en hij geen ongevalscorrigerende gedragingen heeft verricht. Deze omstandigheden zouden volgens de verdediging ook kunnen duiden op een epileptische aanval bij verdachte, mede gezien het feit dat hij een keer eerder een epileptisch insult heeft gehad, waardoor sprake is van afwezigheid van schuld.
Verbalisanten die onmiddellijk na de melding van het ongeval ter plaatse zijn gegaan en vervolgens verdachte hebben aangehouden, en ook de rechercheurs die het ongeval hebben onderzocht, hebben niets gerelateerd dat zou kunnen wijzen op een "black out" van verdachte. Het enkele feit dat verdachte niet (meer) weet wat er is gebeurd, is onvoldoende voor het aanwezig achten van een situatie waarin sprake was van verontschuldigbare onmacht ten tijde van het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank is ook een epileptische aanval op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij niet meer weet wat er gebeurd is, maar zegt ook dat hij bij het naderen van de rotonde het gas heeft losgelaten. Verdachte heeft daarnaast wisselend verklaard over zijn gezondheid en ter zitting aangegeven dat hij na het ongeval medisch is onderzocht, maar dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor een black-out of epileptische aanval die dag. Uit de verklaringen van verdachte bij de politie en uit de medische stukken die door de verdediging zijn ingebracht, zou kunnen volgen dat verdachte zich niet lekker voelde die dag (hij zou de huisarts volgens zijn eigen verklaring nog gebeld hebben), maar hij heeft er niettemin voor gekozen om toch te gaan rijden. Daar komt bij, en ook dat betrekt de rechtbank bij de omstandigheden van dit geval, dat verdachte wist dat hij niet mocht rijden, omdat zijn rijbewijs ruim een half jaar daarvoor ongeldig was verklaard door het CBR en hem geen nieuw rijbewijs was verstrekt. Nu verdachte met een helm op in de auto zat en hij geen ongevalscorrigerende handelingen heeft verricht en hij bovendien bekend was ter plaatse, kan evenmin worden uitgesloten dat hij bewust rechtdoor de rotonde is opgereden. De medische stukken, die door de verdediging ter onderbouwing van de lichamelijke toestand van verdachte zijn overgelegd, scheppen gelet op de overige omstandigheden van het ongeval en de ongevalsanalyse, geen ander licht op de zaak. De verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, in die zin dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een persoon is gedood, waarbij de mate van schuld bestaat uit zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.