ECLI:NL:RBNHO:2020:7239

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
15-155995-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 januari 2019 in Beverwijk een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een Peugeot 106, reed met een te hoge snelheid en zonder te remmen over een rotonde, waardoor hij met grote impact botste op een Hyundai Tucson. Het ongeval resulteerde in de dood van de bestuurder van de Hyundai. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat leidde tot de fatale botsing. Het verweer van de verdachte, dat het ongeval mogelijk het gevolg was van een black-out of epileptische aanval, werd verworpen. De rechtbank achtte de tenlastelegging bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 26 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat hij eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-155995-19 (P)
Uitspraakdatum: 8 september 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.J. van der Aart, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 14 januari 2019, te Beverwijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Peugeot, type 106, daarmee rijdende over de weg, de Zeestraat, ter hoogte van de kruising met de Binnenduinrandweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een zodanig hoge snelheid een goed zichtbare en duidelijk aangegeven rotonde te naderen en op te rijden waardoor het onmogelijk was de rijbaan van de rotonde op veilige wijze te volgen en vervolgens rechtdoor over het verhoogde plateau van de rotonde te rijden waardoor zijn, verdachtes, voertuig werd gelanceerd en met grote impact is gebotst of is aangereden tegen een personenauto, merk Hyundai, type Tucson, waardoor de bestuurder van de Hyundai, genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2019, te Beverwijk, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Peugeot, type 106, daarmee rijdende weg over de weg, de Zeestraat, ter hoogte van de kruising met de Binnenduinrandweg, met een zodanig hoge snelheid een goed zichtbare en duidelijk aangegeven rotonde heeft genaderd en heeft opgereden, waardoor het onmogelijk was de rijbaan van de rotonde op veilige wijze te volgen en vervolgens rechtdoor over het verhoogde plateau van de rotonde te rijden waardoor zijn, verdachtes, voertuig werd gelanceerd en met grote impact is gebotst of is
aangereden tegen een personenauto, merk Hyundai, type Tucson, waardoor de bestuurder van de Hyundai, genaamd [slachtoffer] , is overleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
feit 2
hij op of omstreeks 14 januari 2019, te Beverwijk, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten AM, Al, A2, A en B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Zeestraat, als bestuurder een motorrijtuig, een Peugeot, type 106, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandighedenDe rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
feit 1 primair
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 bij het ongeval te Beverwijk op maandagochtend 14 januari 2019, is vereist dat het rijgedrag van verdachte, zoals in de tenlastelegging vermeld, zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Iedere verkeersdeelnemer heeft naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer. Uit het dossier volgt dat ter plaatse een maximumsnelheid gold van 80 km per uur, maar volgens de Verkeers Ongevallen Analyse (VOA) was het met deze snelheid onmogelijk om op een veilige wijze de kromme van de rotonde te kunnen doorrijden. Gelet op het aangetroffen sporenbeeld, de aangetroffen schades aan de betrokken voertuigen en hun uitloopbewegingen, concluderen de verbalisanten dat verdachte de rotonde is opgereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de snelheid die het mogelijk maakt de rotonde via de rijbaan te volgen. Dit klemt te meer nu verdachte volgens zijn zeggen goed bekend is ter plaatse en wist dat de rotonde korte tijd later zou volgen, waarbij aanpassing in snelheid is vereist en hij, zoals hij zelf tegenover de politie heeft verklaard “had moeten stoppen”. Dat de door de politie aangetroffen sporen te weinig informatie gaven voor het opmaken van een snelheidsberekening, doet gelet op de overige bevindingen ter plaatse, niet aan af aan deze conclusie. De snelheid waarmee verdachte reed was veel te hoog voor veilig verkeer ter plaatse en verdachte had zijn snelheid tijdig moeten aanpassen aan de overige verkeersdeelnemers. Dit heeft verdachte niet gedaan. Zo blijkt ook uit de getuigenverklaring van [getuige 1] die ziet dat verdachte, ook al voor het laatste viaduct, een aanzienlijke snelheid had. En bij het oprijden van de rotonde, zo verklaren getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , heeft verdachte helemaal niet afgeremd. Er zijn door de recherche ter plaatse ook geen remsporen aangetroffen. Omdat verdachte niet remde, maar rechtdoor het verhoogde middeneiland van de rotonde is opgereden en daarbij schrikhekken heeft geraakt is zijn auto gelift en in een roterende beweging gebracht. Na enkele meters door de lucht te hebben bewogen botste zijn auto in die van de bestuurder van de andere auto. Uit de VOA volgt dat de impact van de botsing enorm was, waardoor de bestuurder van de Hyundai bekneld is geraakt, aan de gevolgen waarvan hij is overleden.
Door met te hoge snelheid de rotonde te naderen en niet te remmen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ernstig tekortschieten in de voorzichtigheid die van verdachte als bestuurder mocht worden verwacht.
Door de verdediging is gesteld dat het ongeval mogelijk is ontstaan door een black-out, nu verdachte zich niets meer van het ongeval kan herinneren en hij geen ongevalscorrigerende gedragingen heeft verricht. Deze omstandigheden zouden volgens de verdediging ook kunnen duiden op een epileptische aanval bij verdachte, mede gezien het feit dat hij een keer eerder een epileptisch insult heeft gehad, waardoor sprake is van afwezigheid van schuld.
Verbalisanten die onmiddellijk na de melding van het ongeval ter plaatse zijn gegaan en vervolgens verdachte hebben aangehouden, en ook de rechercheurs die het ongeval hebben onderzocht, hebben niets gerelateerd dat zou kunnen wijzen op een "black out" van verdachte. Het enkele feit dat verdachte niet (meer) weet wat er is gebeurd, is onvoldoende voor het aanwezig achten van een situatie waarin sprake was van verontschuldigbare onmacht ten tijde van het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank is ook een epileptische aanval op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij niet meer weet wat er gebeurd is, maar zegt ook dat hij bij het naderen van de rotonde het gas heeft losgelaten. Verdachte heeft daarnaast wisselend verklaard over zijn gezondheid en ter zitting aangegeven dat hij na het ongeval medisch is onderzocht, maar dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor een black-out of epileptische aanval die dag. Uit de verklaringen van verdachte bij de politie en uit de medische stukken die door de verdediging zijn ingebracht, zou kunnen volgen dat verdachte zich niet lekker voelde die dag (hij zou de huisarts volgens zijn eigen verklaring nog gebeld hebben), maar hij heeft er niettemin voor gekozen om toch te gaan rijden. Daar komt bij, en ook dat betrekt de rechtbank bij de omstandigheden van dit geval, dat verdachte wist dat hij niet mocht rijden, omdat zijn rijbewijs ruim een half jaar daarvoor ongeldig was verklaard door het CBR en hem geen nieuw rijbewijs was verstrekt. Nu verdachte met een helm op in de auto zat en hij geen ongevalscorrigerende handelingen heeft verricht en hij bovendien bekend was ter plaatse, kan evenmin worden uitgesloten dat hij bewust rechtdoor de rotonde is opgereden. De medische stukken, die door de verdediging ter onderbouwing van de lichamelijke toestand van verdachte zijn overgelegd, scheppen gelet op de overige omstandigheden van het ongeval en de ongevalsanalyse, geen ander licht op de zaak. De verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, in die zin dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een persoon is gedood, waarbij de mate van schuld bestaat uit zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Feit 2
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit omdat verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijs moest weten dat hij geen motorrijtuig mocht besturen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de ontzegging van de rijbevoegdheid op 28 december 2018 was geëindigd, zoals bij vonnis van de politierechter van 3 juli 2018 was bepaald. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de brieven van het CBR blijkens de adressering niet naar het woonadres van verdachte zijn verstuurd, maar naar het adres van zijn moeder en dat verdachte de brieven daarom nooit heeft ontvangen en/of gelezen. De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat het CBR vanaf april 2018 meerdere brieven naar het BRP-adres van verdachte heeft toegezonden in verband met een onderzoek naar het alcoholgebruik van verdachte. Op 12 juli 2018 heeft het CBR een aangetekende brief aan verdachte toegezonden waarin wordt medegedeeld dat het rijbewijs vanaf 19 juli 2018 ongeldig is verklaard.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de brieven van het CBR heeft ontvangen, maar dat hij de inhoud van de brieven niet heeft gelezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verdachte om bekend te raken met de inhoud van de door het CBR aan hem gerichte correspondentie met betrekking tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Bovendien blijkt uit de verklaring van verdachte tijdens het verhoor bij de politie op 16 januari 2019 dat verdachte zich bewust was dat hij geen auto mocht besturen. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1 primair
hij op 14 januari 2019, te Beverwijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Peugeot, type 106, daarmee rijdende over de weg, de Zeestraat, ter hoogte van de kruising met de Binnenduinrandweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, met een zodanig hoge snelheid een goed zichtbare en duidelijk aangegeven rotonde te naderen en op te rijden waardoor het onmogelijk was de rijbaan van de rotonde op veilige wijze te volgen en vervolgens rechtdoor over het verhoogde plateau van de rotonde te rijden waardoor zijn, verdachtes, voertuig werd gelanceerd en met grote impact is gebotst of is aangereden tegen een personenauto, merk Hyundai, type Tucson, waardoor de bestuurder van de Hyundai, genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
feit 2
hij op 14 januari 2019, te Beverwijk, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten AM, Al, A2, A en B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Zeestraat, als bestuurder een motorrijtuig, een Peugeot, type 106, van die categorie heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Feit 2: overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 weken met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
Daarnaast heeft zij een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren gevorderd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheid dat de mate van schuld van verdachte maximaal onbewuste schuld oplevert, zodat de op te leggen straf aanzienlijk gematigd dient te worden. Voorts heeft zij erop gewezen dat verdachte kort na het ongeval een brief heeft gestuurd naar de nabestaanden waarin hij zijn diepste medeleven heeft geuit. Ook het feit dat verdachte meer dan anderhalf jaar heeft moeten wachten op de behandeling van zijn strafzaak en voor hem lang onduidelijk is geweest of hij zou worden vervolgd geeft aanleiding tot matiging van de op te leggen straf. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en daarbij verwezen naar de inhoud van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de reclassering. De raadsvrouw stelt een taakstraf en een eventuele voorwaardelijke gevangenisstraf voor met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. De raadsvrouw heeft verzocht om geen ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Op 14 januari 2019 heeft verdachte door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden een verkeersongeval veroorzaakt in Beverwijk. Verdachte is met zijn auto een rotonde opgereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de snelheid die het mogelijk maakt de rotonde via de rijbaan te volgen. Verdachte is zonder te remmen rechtdoor over het verhoogde middeneiland van de rotonde gereden, gelanceerd en vervolgens in de auto van het slachtoffer gebotst. Als gevolg van de botsing is het slachtoffer overleden. Door dit handelen van verdachte is een abrupt einde gekomen aan het leven van het slachtoffer. Het leed dat verdachte als gevolg daarvan heeft veroorzaakt, is zeer ingrijpend en onherstelbaar. Ter zitting is namens de echtgenote van het slachtoffer verwoord wat dit verlies voor haar en de familie betekent. Het slachtoffer was een man die midden in het leven stond en hij is door het gedrag van verdachte uit het leven weggerukt.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij die dag bovendien een auto heeft bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Verdachte heeft hiermee een in het belang van de verkeersveiligheid jegens hem genomen maatregel genegeerd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf acht geslagen op de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd en de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van artikel 6 WVW 1994, waarbij sprake is van ernstige schuld, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren en ten aanzien van artikel 9, tweede lid WVW 1994 een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheden mee dat verdachte gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 maart 2020, eerder ter zake van artikel 8, tweede lid van de WVW 1994 is veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het verkeersgedrag van verdachte het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 20 april 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering komt tot de conclusie dat sprake is van een delict patroon inzake het overtreden van de Wegenverkeerwet. De reclassering ziet criminogene factoren op het gebied van de houding van verdachte en zijn psychosociaal functioneren. Zij vinden de houding van betrokkene zorgelijk. Verdachte heeft ondanks zijn rijontzegging dagelijks deelgenomen aan het autoverkeer. Uit het sporenonderzoek van de politie is gebleken dat verdachte te hard heeft gereden ten tijde van het tenlastegelegde, hetgeen verdachte ontkent tijdens het gesprek met de reclassering. Tot slot heeft verdachte meerdere vormen van hulpverlening vroegtijdig beëindigd, zoals AA meetings en gesprekken bij een psycholoog. Op het gebied van het psychosociaal functioneren van verdachte vermoedt de reclassering dat verdachte te kampen heeft met een verstandelijke beperking. De mate van zijn verstandelijke beperking is niet bekend omdat er in het verleden geen intelligentie test en/of een persoonlijkheidsonderzoek is afgenomen. Mogelijk is de houding van verdachte, (deels) te wijten aan de verstandelijke beperking en zorgt dit voor een verminderde mate van oplossingsvaardigheden.
Naast de bovengenoemde risicofactoren zijn er meerdere zorgen. Hoewel het tenlastegelegde niet onder invloed van alcohol is gepleegd, vindt de reclassering het alcoholgebruik van verdachte zorgelijk. Verdachte is al enige jaren bekend met een alcoholverslaving. De mate waarin het alcoholgebruik op dit moment een rol speelt in het dagelijks functioneren blijft voor de reclassering onduidelijk. Er is sprake van instabiliteit op het gebied van huisvestiging en financiën. Positief te noemen is dat verdachte een positieve dagbesteding heeft bij de sociale werkplaats. Gezien de ernst van het delict, behoort een onvoorwaardelijke detentiestraf tot de mogelijkheden. Mocht een detentiestraf opgelegd worden zal verdachte zijn inkomen, dagbesteding en huisvesting kwijtraken. De reclassering is van mening dat het van belang is om verdachte na afloop van een eventuele detentieperiode te ondersteunen om de risico's waar mogelijk te beperken. De reclassering is van mening dat verdachte vanuit het strafrechtelijk kader baat heeft bij ondersteuning en begeleiding. Vrijwillige hulpverlening in het verleden is onvoldoende van de grond gekomen. Begeleiding vanuit het strafrechtelijk kader lijkt wenselijk om naast het beperken van de risico's, door middel van onderzoek en behandeling zicht te krijgen in de mate van de verstandelijke beperking en de mate van de alcoholafhankelijkheid. Op basis van bovenstaande acht de reclassering een toezicht in de vorm van een meldplicht en behandeling geïndiceerd.
Het recidiverisico wordt door de reclassering als gemiddeld ingeschat. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden, namelijk een meldplicht, een ambulante behandeling en voor (on)bepaalde tijd een rijontzegging.
De rechtbank ziet in de door en namens verdachte ter terechtzitting naar voren gebrachte omstandigheden geen strafmatigende grond.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal, mede gelet op voornoemd advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 6, 9, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
26 (zesentwintig) weken.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) weken nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich zal melden bij Fivoor Reclassering op het adres Sint Cathrijnestraat 12, 1501 NN te Zaandam, zo vaak en zolang Fivoor Reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- zich laat behandelen door forensische polikliniek van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 1 primair tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
2 (twee) jaren.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 september 2020.