ECLI:NL:RBNHO:2020:7208

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1873
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewetuitkering wegens geen toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalig groepsbegeleider in de zorg, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een Ziektewetuitkering ontvangen, maar deze werd per 10 december 2019 stopgezet op basis van een medisch onderzoek dat concludeerde dat zij niet toegenomen arbeidsongeschikt was. Eiseres had eerder een uitkering ontvangen, maar na een medische beoordeling werd vastgesteld dat zij in staat was om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen in een andere functie, namelijk als baliemedewerker.

Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de verzekeringsartsen haar klachten niet goed hadden beoordeeld en dat zij lijdt aan fibromyalgie en andere medische aandoeningen die haar functioneren belemmeren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om tot hun conclusies te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigen beleving van eiseres van haar klachten niet doorslaggevend was voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de weigering van de Ziektewetuitkering terecht was. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiseres kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1873

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 10 december 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw).
Bij besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder is met bericht vooraf niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres werkte als groepsbegeleider in de zorg, toen zij in 2015 door ziekte uitviel. Tot 2016 heeft eiseres een uitkering op grond van de Zw gehad. Op 21 november 2017 heeft zij zich ziekgemeld terwijl zij een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet ontving en heeft zij opnieuw een uitkering op grond van de Zw ontvangen. Na ongeveer twee jaar ziekte heeft een medische en arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden in het kader van de door eiseres gedane aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Hierbij is een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Op grond van de FML heeft verweerder bij besluit van 30 september 2019 geconcludeerd dat eiseres met de in het arbeidsdeskundig rapport geduide functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De Zw-uitkering van eiseres werd beëindigd per 1 november 2019 en de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA is afgewezen. Eiseres heeft hier geen rechtsmiddelen tegen aangewend. Per 10 december 2019 heeft eiseres zich opnieuw ziekgemeld.
2.1
Op 9 januari 2020 is eiseres door een verzekeringsarts van verweerder onderzocht naar aanleiding van haar ziekmelding op 10 december 2019. De verzekeringsarts is daarbij uitgegaan van de diagnose fibromyalgie, discopathie cervicaal/HNP, overige hernia abdomen en pyrosis. Deze klachten waren al uitvoerig bekend. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de psychische klachten van eiseres zijn afgenomen door de door haar gevolgde therapie. Bij onderzoek heeft de verzekeringsarts afwijkingen gezien, maar uit het dagverhaal van eiseres kan worden opgemaakt dat zij rekening houdend met haar klachten activiteiten ontplooit. Naast de reeds bekende afwijkingen heeft de verzekeringsarts een luxatie van een kortdurende duizeligheid bij bepaalde bewegingen gezien. De verzekeringsarts heeft eiseres in staat geacht minimaal een van de in het arbeidsdeskundig rapport behorend bij het besluit van 30 september 2019 geduide functies uit te kunnen voeren. De verzekeringsarts is daarbij uitgegaan van de functie van baliemedewerker. Volgens de verzekeringsarts is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid en is eiseres per datum ziekmelding doorlopend geschikt voor de maatgevende arbeid te beschouwen.
2.2
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 26 februari 2020 een medische rapportage uitgebracht. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van de conclusie van de primaire verzekeringsarts. De functie van baliemedewerker kenmerkt zich op fysiek vlak met een minimale fysieke belasting. Afgewogen tegen de pijnklachten die eiseres met name als gevolg van de fibromyalgie ervaart, moet deze functie volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijk worden geacht.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen heel kort waren en dat ze bij hun conclusies geen rekening hebben gehouden met wat haar specialisten zeggen. Ze lijdt aan fibromyalgie. Dit is weliswaar geen erkend ziektebeeld, maar zij ervaart er wel veel pijn en klachten door. Daarnaast lijdt zij aan een nekhernia, een niet goed sluitende maagklep, drie buikwandbreuken en paniekaanvallen. De pijn en klachten die ze hierdoor ondervindt hebben effect op alle handelingen en bewegingen die zij verricht. Zij moet haar activiteiten dan ook aanpassen hierop. Omdat de klachten op en neer gaan, moet zij per uur bepalen wat zij kan doen. Als ze te veel doet krijgt ze daar veel last van. Volgens eiseres wordt dit alles niet onderkend door de manier van beoordelen. Zij voelt zich niet als persoon gezien en is van mening dat als echt naar haar en haar diagnoses was gekeken, dat verweerder had moeten concluderen dat zij niet goed functioneert. Ze heeft verschillende behandelingen en therapieën gehad, die hebben bijgedragen aan acceptatie, inzicht en controle. De klachten zijn echter niet verminderd, maar worden alleen maar erger. Ze heeft dan ook rust en ruimte nodig om in haar eigen tempo haar taken te verrichten. Eiseres voert aan dat zij haar hele leven al heeft gewerkt en dat zij dat ook graag weer zou willen, maar dat het vanwege haar klachten niet lukt. Verweerder heeft dit in eerste instantie ook zo beoordeeld, aangezien ze eerder wel een ZW‑uitkering kreeg op basis van exact dezelfde klachten. Eiseres is het ook niet eens met de conclusies in de rapporten. De aangenomen beperkingen staan haaks op hetgeen zij heeft gezegd. Volgens eiseres hebben de verzekeringsartsen niet goed naar haar geluisterd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar grond dat de medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld, niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Hierdoor ziet verweerder geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Uit artikel 19aa van de Zw volgt dat een verzekerde die geen werkgever heeft na 52 weken uitkering op grond van de Ziektewet, alleen nog recht heeft op ziekengeld als hij ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid én de verzekerde door rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen ziekte niet meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij dit laatste wordt niet alleen gekeken of eiseres haar eigen werk zou kunnen verrichten, maar ook of ze andere algemeen gangbare arbeid zou kunnen doen waarmee ze meer dan 65% van haar eerder verdiende salaris kan verdienen.
5.2
Om te kunnen beoordelen of verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht heeft geweigerd, dient de rechtbank te beoordelen of het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand is gekomen, of aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel van de verzekeringsartsen.
5.3
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig of niet volledig is verricht. Eiseres is gezien en onderzocht door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar gezien tijdens de hoorzitting. Eiseres heeft tijdens deze gesprekken haar klachten kunnen bespreken. De verzekeringsartsen hebben verder dossierstudie verricht en alle beschikbare (medische) stukken bij hun beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel te komen over de medische gesteldheid van eiseres, aangezien de klachten van eiseres al bekend waren uit eerdere onderzoeken.
Er is voorts geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De belastbaarheid van eiseres op de datum in geding is in de medische rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. De verzekeringsartsen hebben de diagnoses die eerdere verzekeringsartsen hebben gesteld gevolgd. Deze diagnosen komen overeen met de door eiseres genoemde aandoeningen. Dat de verzekeringsartsen ingaan tegen de conclusies van de door eiseres geraadpleegde specialisten kan uit het dossier niet worden opgemaakt. Ook de diagnose fibromyalgie is overgenomen. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep expliciet rekening gehouden door te concluderen dat de functie van baliemedewerkster zodanig licht is dat deze, ook rekening houdend met de ervaren pijnklachten, mogelijk moet worden geacht. De beperkingen die in de eerder in het kader van de Wet WIA-beoordeling werden vastgesteld en vermeld in een FML zijn door de verzekeringsartsen gevolgd. Dat haar beperkingen daarmee onderschat zijn, dat haar klachten steeds erger worden en dat zij zelfs de functie van baliemedewerker niet zou kunnen uitoefenen vanwege haar klachten, heeft eiseres wel gesteld, maar niet met medische informatie onderbouwd. De eigen beleving van eiseres van haar klachten en belastbaarheid, hoe begrijpelijk die ook is, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis hebben.
5.4
Dat eiseres eerder wel een Zw-uitkering heeft gekregen met dezelfde klachten, komt, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt in het bestreden besluit, door de omstandigheid dat zij bij de eerdere beoordeling arbeidsongeschikt werd geacht voor haar oude functie als groepsbegeleider. Op grond van artikel 19aa van de Zw wordt na een jaar Zw-uitkering echter niet langer van deze functie uitgegaan, maar wordt als maatmanfunctie uitgegaan van één van de algemeen gangbare voorbeeldfuncties uit het arbeidsdeskundig rapport. In het geval van eiseres is verweerder terecht uitgegaan van de functie van baliemedewerker.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is gedaan op 18 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.