ECLI:NL:RBNHO:2020:7176

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
15/018780-20 en 15/071160-19 (P) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraken met vrijspraak voor poging tot inbraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere woninginbraken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden voor twee woninginbraken, gepleegd op 24 maart 2019 te Heemstede en op 8 september 2019 te Badhoevedorp. De verdachte werd vrijgesproken van een derde poging tot woninginbraak, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij dit feit had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten en een gevangenisstraf had geëist. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven over zijn betrokkenheid bij de inbraken en is niet ter terechtzitting verschenen, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar beslissing om geen bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd aan de slachtoffers van de inbraken. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/018780-20 en 15/071160-19 (P) (ter terechtzitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 1 september 2020
Tegenspraak ex art. 279 Sv
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 maart 2020, 9 juni 2020 en 18 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 26 maart 2020 gevoegd. De zaken zijn voor de leesbaarheid doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de raadsvrouw van verdachte, mr. S. van den Berg, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(parketnummer 15/018780-20):
1.
hij op of omstreeks 8 september 2019 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland,
uit een woninggelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, diverse goederen, waaronder een mobiele telefoon (met een rood hoesje) en/of een speakerkratje (merk Heineken) en/of sleutels en/of een OV chipkaart (op naam van [slachtoffer 1] ), in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomenmet het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak, verbreking, inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en een of meer onbekend gebleven perso(on(en) op of omstreeks 8 september 2019 te Badhoevedorp
,gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland,
uit een woninggelegen aan [adres] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, diverse goederen, waaronder een
mobiele telefoon (met een rood hoesje) en/of een speakerkratje (merk Heineken) en/of sleutels en/of een OV chipkaart(op naam van [slachtoffer 1] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 8 september 2019 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- met zijn mededader(s) naar voornoemde woning te gaan en/of
- een telefoon door de brievenbus van voornoemde woning te doen en daarmee een filmpopname te maken van de post (teneinde vast te stellen dat de bewoners afwezig waren);
(parketnummer 15-071160-19)
2.
hij op of omstreeks
24 maart 2019 te Heemstedetezamen en in vereniging met een of meer anderen
,althans alleen,
een laptop (HP) en/of een fles drank (43) en/of briefgeld in diverse valuta, in elk geval enig goed en/of enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen, in/uit een woning(gelegen aan de [adres] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks
24 maart 2019 te Heemstedetezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
geld en/of goederenvan hun/zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3]
, weg te nemen in/uit een woning(gelegen aan de [adres] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) zich naar de achterkant van voornoemde woning begegeven en/of (vervolgens) met een schroevendraaier getracht de schuipui van die woning open te breken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
Zij heeft ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat de rol die verdachte bij de inbraak heeft gehad alleen als die van medeplichtige kan worden gekwalificeerd. Verdachte heeft voorafgaand aan de inbraak met zijn telefoon door de brievenbus een filmpje gemaakt van de post in de hal van de woning aan de [adres] . Hij heeft dit filmpje gemaakt in opdracht van de medeverdachten. Verdachte is na het maken van het filmpje weggegaan en heeft verder geen rol bij de inbraak gehad. De andersluidende verklaring die medeverdachte [medeverdachte] tijdens de terechtzitting van 2 december 2019 heeft afgelegd, is niet betrouwbaar en kan daarom niet als bewijsmiddel worden gebruikt. In het dossier bevinden zich geen bewijsmiddelen die de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] ondersteunen. Het aangetroffen schoenspoor van een Nike schoen in maat 44 heeft geen onderscheidende kenmerken en kan ook van de aangever zijn.
Nu verdachte alleen een rol bij de voorbereiding van de inbraak heeft gehad, is geen sprake van medeplegen en moet hij van feit 1 primair worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 3 ten laste is gelegd. Op grond van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat geprobeerd is in te breken in de woning aan de [adres] te Heemstede, gelegen naast de woning waarin op of omstreeks dezelfde nacht is ingebroken door onder meer verdachte. Verder is in de auto waarin verdachte zat een schroevendraaier aangetroffen, die mogelijk is gebruikt bij deze poging tot inbraak. Hoewel de voornoemde feiten en omstandigheden aanwijzingen bevatten voor de betrokkenheid van verdachte bij deze poging tot inbraak, kan op grond hiervan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte dit feit heeft (mede-)gepleegd. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging feit 1 primair
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de inbraak aan de [adres] te Badhoevedorp het volgende af.
Op 8 september 2019 omstreeks 08.10 uur meldt getuige [getuige] bij de politie dat er vermoedelijk wordt ingebroken in een woning aan de [adres] te Badhoevedorp. De getuige ziet dat er naast haar woning een zwarte auto van het merk Toyota Yaris stopt met daarin vier mannen. Er stappen drie licht getinte mannen in de leeftijd van 20-25 jaar uit. Een van de mannen heeft een cognackleurige jas aan en de andere twee mannen zijn in het zwart gekleed. Enkele minuten later ziet ze de drie mannen weer. De mannen lopen allemaal een andere kant op.
De inmiddels ter plaatse gekomen politie houdt medeverdachte [medeverdachte] aan. [medeverdachte] draagt een donkere jas en heeft meerdere goederen bij zich, die gestolen blijken te zijn uit de woning aan de [adres] . De politie ziet een (onbekend gebleven) medeverdachte met een bruin/cognackleurige jas wegrennen. Tijdens zijn vlucht laat hij een rugzak achter, die afkomstig blijkt te zijn van de inbraak.
De politie houdt om 08.40 uur verdachte aan in de omgeving van de [adres] . Verdachte voldoet aan het signalement van getuige [getuige] (getint, volledig in het zwart gekleed en ongeveer tussen 20-25 jaar). In de telefoon van verdachte wordt een verwijderd filmpje aangetroffen van de deur en de deurmat van de woning aan de [adres] . Dit filmpje is op 8 september 2019 om 04.59 uur gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat de telefoon die hij tijdens zijn aanhouding bij zich droeg, van hem is en dat hij dit filmpje heeft gemaakt.
In de woning aan de [adres] worden zowel in de woonkamer als in de slaapkamer schoensporen aangetroffen. Deze schoensporen zijn veroorzaakt door schoenen die soortgelijk zijn aan de schoenen van verdachte.
Om 08.26 uur is er met de telefoon van verdachte, die hij tijdens zijn aanhouding bij zich droeg, gebeld naar een mobiele telefoon die in de zwarte Toyota Yaris is aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 8 september 2019 met drie andere jongens in de auto zat, dat hij met twee van die jongens is uitgestapt, dat die twee jongens iets bij een deur deden en dat zij later spullen in hun handen hadden.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank de enkele omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] mogelijk een eigen belang kan hebben gehad bij het afleggen van zijn verklaring onvoldoende voor de conclusie dat zijn verklaring onbetrouwbaar is. De rechtbank zal deze verklaring dan ook voor het bewijs bezigen. De omstandigheid dat de getuige drie jongens richting de woning heeft zien lopen, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat twee andere jongens dan hij de woning zijn binnengegaan én het gegeven dat er door de forensische opsporing dadersporen in de vorm van schoensporen zijn aangetroffen die soortgelijk zijn aan de schoenen van verdachte (en niet die van zijn medeverdachten) maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat verdachte tijdens de inbraak ook in de woning is geweest.
Al het voorgaande in aanmerking genomen en in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, bestaande uit gezamenlijke uitvoeringshandelingen, zodat het primair ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
(parketnummer 15/018780-20):
1.
(primair)
hij op 8 september 2019 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,
uit een woninggelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met anderen, diverse goederen, waaronder een mobiele telefoon met een rood hoesje en een speakerkratje (merk Heineken) en sleutels en een OV chipkaart op naam van [slachtoffer 1] , toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomenmet het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
door middel van braak;
(parketnummer 15-071160-19)
2.
hij op
24 maart 2019 te Heemstedetezamen en in vereniging met anderen
,een laptop (HP) en een fles drank (43) en briefgeld in diverse valuta, toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen uit een woninggelegen aan de [adres] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben door middel van braak.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair, feit 2 (telkens):
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf waarbij als bijzondere voorwaarde kan worden gesteld dat verdachte moet meewerken aan schuldhulpverlening.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en door de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen twee woninginbraken gepleegd, waarbij diverse goederen zijn weggenomen. Verdachte heeft bij de inbraak in Badhoevedorp eerst door middel van een voorverkenning bij de woning gecontroleerd of de bewoners thuis waren. Daarna is verdachte met zijn medeverdachten naar deze woning teruggegaan en heeft hij uit de woning goederen gestolen. Ook bij de woninginbraak in Heemstede is verdachte in de woning geweest en ook deze inbraak pleegde hij met anderen. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat vreemden in hun woning zijn geweest en hun persoonlijke bezittingen hebben doorzocht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 19 maart 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering heeft geadviseerd om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Verdachte heeft geen enkele openheid van zaken willen geven over zijn betrokkenheid bij de woninginbraken. Voorts is hij niet ter terechtzitting verschenen, hoewel hij in een schorsing liep en verplicht was om op de zitting te komen. De rechtbank ziet daarom geen meerwaarde in het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
Al het voorgaande in aanmerking nemende zal de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft – na aftrek van het deel dat door de verzekering is vergoed – een vordering tot schadevergoeding van € 1.321,50 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft verzocht de materiële schade van [slachtoffer 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 22,50 en de immateriële schade tot een bedrag van € 400,--, zijnde in totaal een bedrag van € 422,50, nu dit bedrag ook in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] – hoofdelijk – is toegewezen. De officier van justitie heeft verzocht om een hoofdelijke veroordeling en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële schade verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering van de schade die betrekking heeft op herstelwerkzaamheden (€ 1.648,63) aangezien deze schade reeds door de verzekering is vergoed, en de schade die betrekking heeft op de fles likeur (€ 22,50) af te wijzen. De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 22,50 (gestolen
aangebroken fles likeur) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 400,-- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter
terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd
met de wettelijke rente hierover vanaf 24 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of
gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard nu de rechtbank deze
voor het overige deel onvoldoende onderbouwd acht.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het medeplegen van een inbraak in een woning] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.721,39 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 721,39) en immateriële (€ 1.000,--) schade die hij als gevolg van het onder 1 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft verzocht de materiële schade van [slachtoffer 1] geheel toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 400,--, zijnde in totaal een bedrag van € 1.121,39. De officier van justitie heeft verzocht om een hoofdelijke veroordeling en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot vergoeding van de schade aan het keukengerei, nu dit niet is weggenomen en voorts niet is onderbouwd dat dit tijdens de inbraak is beschadigd. Volgens de raadsvrouw moet de benadeelde partij voorts niet-ontvankelijk worden verklaard in de immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 721,39 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De posten ten aanzien van het herstel van de braakschade zijn met facturen onderbouwd. Uit het dossier blijkt dat er schade is ontstaan aan het keukengerei, omdat is geprobeerd met dit keukengerei de kluis te openen (dossierpagina 179 en 184).
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 400,-- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of
gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard nu de rechtbank deze
voor het overige deel onvoldoende onderbouwd acht.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het medeplegen van een inbraak in een woning] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 422,50bestaande uit € 22,50 als vergoeding voor de materiële en € 400,-- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 422,50, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.121,39bestaande uit € 721,39 als vergoeding voor de materiële en € 400,-- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
8 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.121,39, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. E.M. ten Bos en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 september 2020.