In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen omdat de machtiging gesloten jeugdhulp die eerder was verleend, gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd, aangezien [de minderjarige] spoorloos is. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: GI), had verzocht om [de minderjarige] in een gesloten accommodatie op te nemen, maar de kinderrechter oordeelde dat er geen mogelijkheid meer was om op het aangehouden deel van het oorspronkelijke verzoek te beslissen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds 25 februari 2020 niet meer in beeld is geweest en dat er ernstige zorgen zijn over zijn welzijn. Ondanks eerdere maatregelen, waaronder een machtiging gesloten jeugdhulp, heeft [de minderjarige] zich aan de geboden hulpverlening onttrokken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI, indien de verblijfplaats van [de minderjarige] bekend wordt, een (spoed)verzoek kan indienen voor gesloten jeugdhulp.
De beslissing van de kinderrechter is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2020 en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 2 september 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.