ECLI:NL:RBNHO:2020:7170

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3173
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen van werkzaamheden van een ambtenaar zonder geldig BOA-certificaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als Supervisor, en de korpschef van politie. De eiser had geen geldig BOA-certificaat meer en was per 1 januari 2020 beperkt in zijn werkzaamheden tot taken waarvoor geen opsporingsbevoegdheid nodig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef terecht heeft besloten dat de eiser geen opsporingswerkzaamheden meer kon verrichten, omdat hij niet meer in het bezit was van een geldig BOA-certificaat. De eiser had eerder een executieve status gekregen, maar deze status gaf hem geen onvoorwaardelijke opsporingsbevoegdheden. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon vertrouwen op zijn eerdere status, aangezien hij niet voldeed aan de vereisten voor opsporingsambtenaren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, waarbij de zitting via een telefoon-/beeldverbinding heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. de Klein),
en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wegen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten eiser per 1 januari 2020 werkzaamheden te laten verrichten waarvoor geen opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is binnen zijn functie van [functie] .
Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid plaatsgevonden op 3 september 2020, via een telefoon-/beeldverbinding (skype). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was werkzaam als Supervisor [onderdeel] . Hij beschikte niet over een politiediploma, maar wel over een geldig BOA-certificaat (tot 2015). Bij besluit van 21 december 2010 heeft verweerder hem de executieve status toegekend.
1.2
Eiser is thans werkzaam bij het team [team] . Zijn functie houdt in het houden van regie op de inzet van camera’s en het terugkijken en veiligstellen van de beelden. Vanaf 1 januari 2020 zijn de werkzaamheden als gevolg van het (primaire) besluit beperkt tot het ter plekke houden van de regie op de camerabeelden.
2. Het bestreden besluit berust - kort samengevat - op het standpunt dat eiser geen opsporingswerkzaamheden meer kan verrichten, omdat hij niet meer in het bezit is van een geldig BOA-certificaat. Verweerder heeft dat als volgt toegelicht. Aan eiser is bij besluit van 21 december 2010 de executieve status verleend, maar dat was uitsluitend bedoeld ter opheffing van de arbeidsrechtelijke verschillen tussen executieve collega’s en ATH-collega’s. Uit het besluit blijkt ook dat eiser geen politiediploma heeft en dat hij daarom niet bewapend zal worden. Ook blijkt uit het besluit dat eiser geen extra bevoegdheden had gekregen. Eiser mocht uitsluitend opsporingshandelingen verrichten waartoe hij bevoegd was op grond van zijn BOA-akte. Na het verlopen van zijn BOA-akte heeft eiser niet opnieuw zijn certificering behaald. Aangezien de toekenning van de executieve status uitsluitend bedoeld was om eiser in aanmerking te brengen voor de daarbij behorende rechtspositionele voordelen, had eiser vanaf dat moment niet meer de (gediplomeerde) opsporingsbevoegdheid. Deze situatie is gedoogd totdat hierover nadere afspraken gemaakt zouden worden. Dat volgt ook uit het Besluit ‘tijdelijk kader voor aanstelling in een executieve functie zonder initiële opleiding’ (hierna: Besluit).
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij met het besluit van 21 december 2010 is aangesteld in een executieve functie en dat daaruit volgt dat hij algemeen opsporingsambtenaar is als bedoeld in de Politiewet 2012. Verweerder heeft in het bestreden besluit expliciet opgenomen dat de status van eiser niet is gewijzigd, wat volgens eiser betekent dat eisers bevoegdheid nog altijd rechtsgeldig is. De Beleidsregel ‘inzet binnen het vakgebied Beveiliging met een aanstelling voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie’ (hierna: Beleidsregel) zou daarom buiten toepassing moeten blijven. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat verweerder zijn inherente afwijkingsbevoegdheid had moeten toepassen. Mede gelet op het besluit van 21 december 2010 mocht eiser erop vertrouwen dat - zolang geen wijziging in de opgedragen werkzaamheden zou plaatsvinden - de voorwaarden in dit besluit met betrekking tot de specifiek opgedragen werkzaamheden onverkort blijven gelden. De door verweerder verrichte belangenafweging is evident onredelijk en raakt eiser op onevenredige wijze. Eiser heeft er verder op gewezen dat de overweging in het bestreden besluit dat de executieve status in het verleden uitsluitend is toegekend in de zin van een arbeidsvoorwaardelijke status onbegrijpelijk en onnavolgbaar is, omdat voor een TBF een executieve status niet vereist is.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser wel onder de Beleidsregel valt, omdat daarvoor uitsluitend van belang is of de ambtenaar de politieopleiding wel of niet heeft voltooid. Op grond van het Besluit en de Beleidsregel had de aanstelling van eiser gewijzigd moeten worden naar een aanstelling voor de uitvoering van technische, administratie en andere taken ten dienste van de politie (ATH). Dat is ten onrechte niet gebeurd. Wel blijft staan dat eiser op grond van de Beleidsregel gehouden is een aanwijzing als BOA te behalen. Eiser heeft dit geweigerd, zodat verweerder meent op goede gronden te hebben vastgesteld dat eiser niet langer werkzaamheden mag verrichten waarvoor hij opsporingsbevoegdheden nodig heeft.
De omstandigheid dat de feitelijke werkzaamheden van eiser sinds 2011 niet zijn gewijzigd, houdt niet in dat eiser niet langer hoeft te voldoen aan de in de Beleidsregel opgelegde verplichting om een BOA-certificering te behalen. Het hebben van werkervaring brengt niet mee dat eiser is vrijgesteld van alle wet- en regelgeving omtrent verplichte opleidingen. Verweerder heeft er daarnaast op gewezen dat eiser ten tijde van de brief van 21 december 2010 nog wel in het bezit was van een geldige BOA-akte.
Eiser heeft er volgens verweerder niet op kunnen vertrouwen dat hij op grond van het besluit van 21 december 2010 geen BOA-certificaat meer zou hoeven behalen. Verweerder wijst er daarbij op dat in het besluit expliciet is aangegeven dat er geen verandering in de bevoegdheid van eiser is aangebracht. Het toepassen van de Beleidsregel brengt geen gevolgen voor eiser mee die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de tot de Beleidsregel te dienen doelen, aldus verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De kern van het geschil tussen partijen is of het besluit van 21 december 2010 eiser een executieve status te verlenen tot gevolg heeft dat eiser opsporingsbevoegdheden houdt, ook als zijn BOA-certificaat verloopt, en ook onder de werking van het LFNP. Hoewel eiser heeft gesteld dat het niet nodig was dat hem de executieve status werd verleend om de rechtspositionele verschillen tussen collega’s die hetzelfde werk deden, maar een andere status hadden op te heffen, is dat voor verweerder wel degelijk de reden geweest. In het besluit is dat ook uitdrukkelijk als reden vermeld. Verder wordt in het besluit benadrukt dat eiser de politieopleiding niet heeft voltooid en is duidelijk vermeld dat er geen nieuwe bevoegdheden worden toegekend. Van belang hierbij is ook dat eiser op dat moment nog beschikte over een geldig BOA-certificaat. Het besluit van 21 december 2010 houdt dan ook - anders dan eiser heeft betoogd - niet in dat eiser onvoorwaardelijk de algemene opsporingsbevoegdheden krijgt toebedeeld. Deze beroepsgrond treft daarom geen doel.
5.2
Dat de door verweerder verrichte belangenafweging onredelijk zou zijn, zoals door eiser is betoogd, volgt de rechtbank niet. Eiser had immers de keuze om zijn BOA-certificaat opnieuw te behalen of een deel van zijn werkzaamheden niet meer te kunnen uitvoeren. Het belang van verweerder fouten te voorkomen en om die reden sinds de inwerkingtreding van de Beleidsregel op 23 december 2019 slechts specifiek daartoe opgeleide medewerkers werkzaamheden te laten verrichten die zijn voorbehouden aan opsporingsambtenaren heeft verweerder terecht zwaar laten wegen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat verweerder op grond van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid had moeten afwijken van de Beleidsregel. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder heeft kunnen besluiten eisers werkzaamheden te beperken tot die waarvoor geen opsporingsbevoegdheid nodig is.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 september 2020 door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.