1.2Eiser is thans werkzaam bij het team [team] . Zijn functie houdt in het houden van regie op de inzet van camera’s en het terugkijken en veiligstellen van de beelden. Vanaf 1 januari 2020 zijn de werkzaamheden als gevolg van het (primaire) besluit beperkt tot het ter plekke houden van de regie op de camerabeelden.
2. Het bestreden besluit berust - kort samengevat - op het standpunt dat eiser geen opsporingswerkzaamheden meer kan verrichten, omdat hij niet meer in het bezit is van een geldig BOA-certificaat. Verweerder heeft dat als volgt toegelicht. Aan eiser is bij besluit van 21 december 2010 de executieve status verleend, maar dat was uitsluitend bedoeld ter opheffing van de arbeidsrechtelijke verschillen tussen executieve collega’s en ATH-collega’s. Uit het besluit blijkt ook dat eiser geen politiediploma heeft en dat hij daarom niet bewapend zal worden. Ook blijkt uit het besluit dat eiser geen extra bevoegdheden had gekregen. Eiser mocht uitsluitend opsporingshandelingen verrichten waartoe hij bevoegd was op grond van zijn BOA-akte. Na het verlopen van zijn BOA-akte heeft eiser niet opnieuw zijn certificering behaald. Aangezien de toekenning van de executieve status uitsluitend bedoeld was om eiser in aanmerking te brengen voor de daarbij behorende rechtspositionele voordelen, had eiser vanaf dat moment niet meer de (gediplomeerde) opsporingsbevoegdheid. Deze situatie is gedoogd totdat hierover nadere afspraken gemaakt zouden worden. Dat volgt ook uit het Besluit ‘tijdelijk kader voor aanstelling in een executieve functie zonder initiële opleiding’ (hierna: Besluit).
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij met het besluit van 21 december 2010 is aangesteld in een executieve functie en dat daaruit volgt dat hij algemeen opsporingsambtenaar is als bedoeld in de Politiewet 2012. Verweerder heeft in het bestreden besluit expliciet opgenomen dat de status van eiser niet is gewijzigd, wat volgens eiser betekent dat eisers bevoegdheid nog altijd rechtsgeldig is. De Beleidsregel ‘inzet binnen het vakgebied Beveiliging met een aanstelling voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie’ (hierna: Beleidsregel) zou daarom buiten toepassing moeten blijven. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat verweerder zijn inherente afwijkingsbevoegdheid had moeten toepassen. Mede gelet op het besluit van 21 december 2010 mocht eiser erop vertrouwen dat - zolang geen wijziging in de opgedragen werkzaamheden zou plaatsvinden - de voorwaarden in dit besluit met betrekking tot de specifiek opgedragen werkzaamheden onverkort blijven gelden. De door verweerder verrichte belangenafweging is evident onredelijk en raakt eiser op onevenredige wijze. Eiser heeft er verder op gewezen dat de overweging in het bestreden besluit dat de executieve status in het verleden uitsluitend is toegekend in de zin van een arbeidsvoorwaardelijke status onbegrijpelijk en onnavolgbaar is, omdat voor een TBF een executieve status niet vereist is.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser wel onder de Beleidsregel valt, omdat daarvoor uitsluitend van belang is of de ambtenaar de politieopleiding wel of niet heeft voltooid. Op grond van het Besluit en de Beleidsregel had de aanstelling van eiser gewijzigd moeten worden naar een aanstelling voor de uitvoering van technische, administratie en andere taken ten dienste van de politie (ATH). Dat is ten onrechte niet gebeurd. Wel blijft staan dat eiser op grond van de Beleidsregel gehouden is een aanwijzing als BOA te behalen. Eiser heeft dit geweigerd, zodat verweerder meent op goede gronden te hebben vastgesteld dat eiser niet langer werkzaamheden mag verrichten waarvoor hij opsporingsbevoegdheden nodig heeft.
De omstandigheid dat de feitelijke werkzaamheden van eiser sinds 2011 niet zijn gewijzigd, houdt niet in dat eiser niet langer hoeft te voldoen aan de in de Beleidsregel opgelegde verplichting om een BOA-certificering te behalen. Het hebben van werkervaring brengt niet mee dat eiser is vrijgesteld van alle wet- en regelgeving omtrent verplichte opleidingen. Verweerder heeft er daarnaast op gewezen dat eiser ten tijde van de brief van 21 december 2010 nog wel in het bezit was van een geldige BOA-akte.
Eiser heeft er volgens verweerder niet op kunnen vertrouwen dat hij op grond van het besluit van 21 december 2010 geen BOA-certificaat meer zou hoeven behalen. Verweerder wijst er daarbij op dat in het besluit expliciet is aangegeven dat er geen verandering in de bevoegdheid van eiser is aangebracht. Het toepassen van de Beleidsregel brengt geen gevolgen voor eiser mee die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de tot de Beleidsregel te dienen doelen, aldus verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt.