ECLI:NL:RBNHO:2020:7125

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
15/249668-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door schietincident in Den Helder

Op 11 oktober 2019 vond een schietincident plaats bij de McDonald's in Den Helder, waarbij de verdachte meerdere keren op een auto schoot waarin twee slachtoffers zaten. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de rechtszittingen op 27 en 28 augustus 2020 werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit vroeg. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte de schutter was die vanaf een motorscooter op de slachtoffers had geschoten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk had geprobeerd de slachtoffers van het leven te beroven, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaren op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers en de eigenaresse van de auto die was beschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en dat zijn handelen gevoelens van onveiligheid in de maatschappij had veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/249668-19 (P)
Uitspraakdatum: 11 september 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 en 28 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primairhij op of omstreeks 11 oktober 2019 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een of meerdere vuurwapen(s) (meerdere malen) heeft geschoten op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of op een auto, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] zich bevond(en), waarbij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door een of meerdere kogel(s) in een arm en/of die [betrokkene 1] in een heup en/of in de buik werd(en) geraakt, in ieder geval door een of meerdere kogel(s) werd(en) geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 11 oktober 2019 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere schotverwonding(en), heeft toegebracht, door met een of meerdere vuurwapen(s) (meerdere malen) te schieten op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1] en/of op een auto, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1] zich bevond(en), waarbij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door een of meerdere kogel(s) in een arm en/of die [betrokkene 1] in een heup en/of in de buik werd(en) geraakt, in ieder geval door een of meerdere kogel(s) werd(en) geraakt).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van pogingen tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] voor zover die pogingen door het schieten vanaf de wegrijdende motorscooter hebben plaatsgevonden. Daarbij gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte de feitelijke schutter is geweest.
In de visie van de officier van justitie heeft de [medeverdachte] hieraan voorafgaand een (afzonderlijke) poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gepleegd, door, staand bij het linker achterportier van de auto, door het raam van dat portier op deze twee personen te schieten, als gevolg waarvan beiden gewond zijn geraakt. Naar de mening van de officier van justitie kan verdachte niet als medepleger van deze poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het (mede)plegen van de poging tot doodslag op [betrokkene 1] . Volgens de officier van justitie heeft de [medeverdachte] op [betrokkene 1] geschoten en kan medeplegen van de zijde van verdachte niet worden bewezen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte wist dat zijn medeverdachte een wapen had meegenomen, niet is gebleken van ‘medepleeghandelingen’ en de beschieting van [betrokkene 1] door de medeverdachte vond relatief plotseling plaats, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft in de kern aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte als feitelijk pleger, dan wel als medepleger, van het ten laste gelegde kan worden aangemerkt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Partiële vrijspraken
Poging tot doodslag op [betrokkene 2]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , heeft geprobeerd [betrokkene 2] van het leven te beroven, nu uit de stukken in het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte of zijn medeverdachte op [betrokkene 2] heeft geschoten. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Poging tot doodslag op [betrokkene 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van een poging tot doodslag op [betrokkene 1] . De rechtbank overweegt daartoe dat niet is gebleken dat verdachte zelf op [betrokkene 1] heeft geschoten. [medeverdachte] heeft bekend dat hij meerdere kogels op [betrokkene 1] heeft afgevuurd. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , gericht op het schieten op [betrokkene 1] , zodat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt. Verdachte zal daarom ook van het (mede)plegen van poging tot doodslag op [betrokkene 1] worden vrijgesproken.
3.3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het (overigens) primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsoverweging
Poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Op 11 oktober 2019 heeft een schietpartij plaatsgevonden bij de McDonalds op de Verkeerstorenweg in Den Helder. Daarbij is – naast op [betrokkene 1] – geschoten op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , die op dat moment samen voor in een stilstaande auto zaten; [slachtoffer 2] op de bestuurdersstoel en [slachtoffer 1] op de passagiersstoel. De rechtbank leidt uit het dossier af dat er vanaf een wegrijdende motorscooter op de auto met daarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is geschoten. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gewond zijn geraakt als gevolg van deze schoten vanaf de motorscooter. De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen verder tot de conclusie dat verdachte de schutter is geweest die vanaf de scooter op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geschoten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Met name [slachtoffer 2] , maar ook [slachtoffer 1] (in zijn eerste verklaring van 12 oktober 2019, kort na het gebeuren) heeft verklaard dat er vanaf de wegrijdende motorscooter – waar verdachte en zijn [medeverdachte] op zaten – op hen is geschoten en dat zij toen zijn geraakt.
Zo heeft [slachtoffer 2] op 12 oktober 2019 in het ziekenhuis verklaard:
“De scooter hoorde ik gas geven en wegrijden. Er werd door de persoon op de scooter geschoten. Ik weet niet door wie. Ik dook weg en ben toen geraakt.”[slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte op 15 oktober 2019 onder meer verklaard:
“Op dat moment hoorde ik de scooter gas geven en langs de auto rijden. Ik hoorde toen weer schoten en ik bukte naar voren. Ik voelde toen dat ik was geraakt.”en
“ [slachtoffer 1] zat op een gegeven moment naast mij in de auto en hij is daar ook nog geraakt. Ik hoorde hem dit zeggen (…). Dit was op het moment dat de scooter voorbij reed en dat er toen op de auto werd geschoten.”In zijn verhoor als verdachte op 29 januari 2020 is [slachtoffer 2] bij deze verklaring gebleven.
[slachtoffer 1] heeft op 12 oktober 2019 onder meer verklaard:
“Wij liepen volgens mij weer naar onze auto. Ik ging rechtsvoor zitten. (…) Hierna ging het allemaal heel snel. Ik weet het niet precies maar (…) ik zag de scooter een klein stukje om onze auto heen rijden. Hierna schoot de bestuurder van de scooter zijn magazijn leeg op de auto. (…) Ik heb recht in de loop gekeken toen de bestuurder langsreed en op de auto en op ons schoot.”
De rechtbank acht deze verklaringen – afgezien van de verklaring van [slachtoffer 1] dat de bestuurder heeft geschoten – geloofwaardig. Deze verklaringen zijn (zeer) kort na het gebeuren afgelegd, toen de herinneringen daaraan nog vers waren.
De latere verklaringen van [slachtoffer 1] , inhoudende dat [medeverdachte] op een eerder moment het linker achterraam van de auto stuk schoot en vervolgens met zijn arm door het raam van het linker achterportier van de auto hing en van zeer dichtbij (20 à 30 centimeter) op hem schoot, zijn daarentegen niet geloofwaardig, gelet op onder meer de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Die bevindingen, weergegeven in het rapport van 22 juni 2020, houden in dat het aannemelijker is dat de aangetroffen kogel achtereenvolgens de ruit in het linker achterportier, de rug en rechterarm van de bestuurder ( [slachtoffer 2] ) en de linkerarm van de bijrijder ( [slachtoffer 1] ) heeft geraakt dan dat de letsels veroorzaakt zijn door afzonderlijk afgevuurde kogels. De latere verklaringen van [slachtoffer 1] worden ook niet, althans onvoldoende, ondersteund door ander bewijsmateriaal. Voorts wijst de rechtbank erop dat [slachtoffer 1] tijdens zijn verhoor op 16 januari 2020 heeft verklaard dat hij
“dingen wel anders in zijn hoofd heeft dan dat het op de beelden staat”.De latere verklaringen van [slachtoffer 1] schuift de rechtbank daarom terzijde.
Uit de stukken volgt dat op het moment dat de motorscooter wegreed, [medeverdachte] de bestuurder was van die scooter en verdachte de achterop zittende bijrijder. Gelet op de positie van de gashendel op de motorscooter, te weten rechts aan het stuur, het gegeven dat [medeverdachte] rechtshandig is en de snelheid waarmee de motorscooter wegreed, kan het redelijkerwijs niet anders zijn dan dat de bijrijder, te weten verdachte, vanaf de motorscooter op de auto, met daarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , heeft geschoten. Bevestiging hiervan vindt de rechtbank in de camerabeelden, waarop de locatie van het mondingsvuur van vijf schoten vanaf de scooter te zien is, te weten (vol) op de achterzijde. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat hij, voordat hij op de scooter stapte, het wapen aan verdachte heeft gegeven, welke verklaring wordt ondersteund door het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte op het handvat (ruw rechts) van het wapen. In dit verband wijst de rechtbank bovendien op de verklaring van de vriendin van verdachte, bij wie verdachte na het gebeuren onderdak heeft gevonden. Zij verklaarde tegenover de politie:
“ [verdachte] legde me uit dat hij betrokken was bij de schietpartij. (…) Die man met wie [verdachte] was, die had ook wat bij zich. (…) [verdachte] zei dat hij dat ding in zijn handen gedrukt kreeg op het moment dat ze wegreden. (…) Met dat ding, bedoel ik dat pistool. [verdachte] was bij mij en die vertelde me dit en hij heeft het me uitgelegd.”en
“Ik weet alleen dat [verdachte] dat wapen in zijn handen gedrukt kreeg en dat ze toen zijn weggereden.”
De verklaring van verdachte over de aanwezigheid van zijn DNA op het wapen, inhoudende dat hij het wapen pas in zijn handen gedrukt kreeg toen [medeverdachte] en hij na de schietpartij terugkwamen bij de loods, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Daarbij wijst de rechtbank erop dat verdachte bij zijn voorgeleiding aan de rechter-commissaris op 21 oktober 2019 stellig heeft ontkend dat hij die avond een vuurwapen heeft vastgehouden, terwijl verdachte – blijkens het opgemaakte proces-verbaal – in staat was onjuistheden in zijn verklaring te corrigeren. Eerst ter terechtzitting van 31 maart 2020 is verdachte met een andersluidende verklaring gekomen.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het verdachte is geweest die, vanaf de rijdende motorscooter, meermalen heeft geschoten op de auto waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten en dat hij daarmee heeft geprobeerd hen opzettelijk van het leven te beroven. Het feit dat [slachtoffer 1] op 12 oktober 2019, in zijn aangifte, heeft verklaard dat de bestuurder heeft geschoten, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan die verklaring niet juist zijn.
De rechtbank is van oordeel dat geen bewijs voorhanden is voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , gericht op het plegen van dit feit. Toen [medeverdachte] op de motorscooter stapte en het eerder door hem op [betrokkene 1] afgevuurde wapen aan verdachte gaf, hoefde hij er niet op bedacht te zijn dat verdachte met dit wapen op de auto zou gaan schieten. Van een gezamenlijk plan daartoe, is niet gebleken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het tezamen en in vereniging met een of meer anderen plegen van dit feit.
3.3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 oktober 2019 te Den Helder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meerdere malen heeft geschoten op een auto waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden, waarbij die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door een kogel in een arm werden geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het gegeven dat verdachte die bewuste avond/nacht zelf (eerst) slachtoffer is geworden van openlijke geweldpleging. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Onder verwijzing naar jurisprudentie acht de raadsman een gevangenisstraf van maximaal 24 maanden gerechtvaardigd, waarbij hij verzoekt een deel voorwaardelijk op te leggen, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 11 oktober 2019, kort voor middernacht, op de openbare weg bij de McDonalds in Den Helder schuldig gemaakt aan pogingen tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door meermalen op de auto te schieten waarin deze twee personen zaten. Verdachte had op die avond [medeverdachte] meegevraagd naar een afspraak, die kennelijk verband hield met een (soft)drugsdeal tussen verdachte en [betrokkene 2] . Ter plaatse vond een woordenwisseling en een schermutseling plaats tussen verdachte enerzijds en [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] anderzijds. Verdachte kreeg bij deze confrontatie een kopstoot, een paar klappen in het gezicht en hij werd naar de grond gewerkt. Op enig moment was deze confrontatie geëindigd en gingen de betrokken partijen uit elkaar. Vervolgens is [medeverdachte] overgegaan tot vuurwapengeweld, dat zich richtte op [betrokkene 1] . [medeverdachte] schoot op [betrokkene 1] , die hierdoor gewond ten val kwam. Daarna zijn verdachte en [medeverdachte] op de motorscooter gestapt, heeft [medeverdachte] zijn vuurwapen aan verdachte gegeven en zijn zij weg gaan rijden. Op dat moment – met een gewonde [betrokkene 1] op de grond, een weggevluchte [betrokkene 2] , en twee anderen in de auto – heeft verdachte, al wegrijdende en zonder dat daartoe enige directe aanleiding was, vanaf de scooter meerdere malen geschoten op de auto waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten. Het onderzoek heeft aangetoond dat er meer dan vijf kogels door hem zijn afgevuurd.
Door dit excessieve geweld heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geschonden en hun levens ernstig in gevaar gebracht. Dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] deze beschieting hebben overleefd, is geenszins aan verdachte te danken. [slachtoffer 2] is in een schouder en een arm geraakt en [slachtoffer 1] in een arm. Uit de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als benadeelde partij, blijkt dat het gebeuren de nodige impact op hen heeft gehad en nog altijd heeft, zowel lichamelijk als psychisch.
Ook veroorzaken feiten als de onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Het steeds maar toenemende vuurwapengeweld, in deze zaak zelfs op de openbare weg, dient een halt te worden toegeroepen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij vanuit het niets – er was geen enkele dreiging – meerdere malen op de slachtoffers heeft geschoten. Verdachte heeft bovendien geen enkele verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn laffe en gewelddadige daad.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur als passende straf in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 27 maart 2020, opgemaakt door [reclasseringswerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met een aantal bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal dit advies niet volgen. Ook al houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld en dat verdachte die avond zelf slachtoffer is geworden van openlijke geweldpleging, uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding dient een straf te worden opgelegd van een duur waarbij een voorwaardelijk deel niet mogelijk is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank komt tot een hogere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist, nu zij verdachte ook verantwoordelijk houdt voor het aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] toegebrachte letsel.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 53.580,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
  • Broek € 180,00
  • T-shirt € 70,00
  • Ondergoed € 60,00
  • Trui € 190,00
  • Schoenen € 280,00
  • iPhone € 900,00
  • Buiktasje € 180,00
  • Jas € 430,00
  • Verlies inkomsten € 42.290,00
De gestelde immateriële schade bedraagt, zo begrijpt de rechtbank, € 9.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade betreffende het T-shirt, de trui en de jas tot een bedrag van € 500,00 rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij is immers geschoten door zijn rug en arm, als gevolg waarvan aan deze kledingstukken schade is ontstaan. De rechtbank stelt deze schade vast op een totaalbedrag van € 500,00. Voor het overige acht de rechtbank de gestelde materiële schade betreffende de kleding, telefoon, tas en schoenen onvoldoende onderbouwd. Ook het inkomensverlies acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. In zoverre zal de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen, zodat de benadeelde partij zich hiervoor nog tot de civiele rechter kan wenden.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en toegewezen bedragen in soortgelijke zaken. Voor de overige gestelde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
7.2.
[vader slachtoffer 2]
Kennelijk heeft de vader van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te weten [vader slachtoffer 2] , ook een vordering tot schadevergoeding willen indienen tegen verdachte wegens – zo begrijpt de rechtbank – affectieschade. Daargelaten de vraag of [vader slachtoffer 2] zich op de juiste wijze met deze vordering in het strafproces heeft gevoegd, overweegt de rechtbank hieromtrent het volgende.
Ingevolge artikel 51f, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek kan de ouder van een persoon die ten gevolge van een strafbaar feit letsel heeft opgelopen, een vordering tot vergoeding van affectieschade indienen. Een vereiste hiervoor is echter dat bij het slachtoffer (kind) sprake is van ernstig en blijvend letsel.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de thans beschikbare stukken niet kan worden vastgesteld dat bij [slachtoffer 2] sprake is van ernstig en blijvend letsel. [vader slachtoffer 2] heeft onvoldoende onderbouwd dat hiervan sprake is. [vader slachtoffer 2] zal daarom niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
7.3.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 17.039,54 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
  • Kosten medische handelingen € 16,79
  • Kosten fysiotherapie € 162,75
  • Verlies inkomen door gemiste werkzaamheden € 6.475,00
  • Eigen risico zorgverzekering € 385,00
De gestelde immateriële schade bedraagt € 10.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding met betrekking tot de kosten voor de medische handelingen en fysiotherapie, die niet door de verzekering zijn gedekt, rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit. Dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen. Voor het overige acht de rechtbank de gestelde materiële schade niet (eigen risico), althans onvoldoende (inkomensverlies), onderbouwd. In zoverre zal de benadeelde partij daarom niet in de vordering worden ontvangen.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en toegewezen bedragen in soortgelijke zaken. Voor de overige gestelde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.679,54, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.4.
[betrokkene 3] (eigenaresse van de auto)
De benadeelde partij [betrokkene 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 771,56 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
  • OV kosten € 64,40
  • Verhoogde premiekosten € 707,16
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding met betrekking tot de OV kosten voldoende is onderbouwd en dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. In zoverre is de vordering toewijsbaar. Voor het overige acht de rechtbank de vordering onvoldoende onderbouwd, met name wat betreft het causaal verband. De benadeelde partij zal voor dat deel niet in de vordering worden ontvangen.
De vordering van de benadeelde partij zal dus worden toegewezen tot een bedrag van
€ 64,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag, door op de auto van de benadeelde partij te schieten] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.5.
[betrokkene 2]
De benadeelde partij [betrokkene 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Nu niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit jegens de benadeelde partij heeft begaan, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tegen verdachte.
7.6.
[betrokkene 1]
De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 342.030,20 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Nu niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit jegens de benadeelde partij heeft begaan, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tegen verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), bestaande uit € 500,00 als vergoeding voor de materiële schade en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.679,45 (duizend zeshonderdnegenenzeventig euro en vijfenveertig cent), bestaande uit € 179,45 als vergoeding voor de materiële schade en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.679,45 (duizend zeshonderdnegenenzeventig euro en vijfenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[betrokkene 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 64,40 (vierenzestig euro en veertig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [betrokkene 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer
[betrokkene 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 64,40 (vierenzestig euro en veertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart
[vader slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[betrokkene 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[betrokkene 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 september 2020.
[bijlage: de bewijsmiddelen]