ECLI:NL:RBNHO:2020:7093

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
15.039955.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, bedreiging en poging tot zware mishandeling met vrijspraak voor diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder mishandeling, bedreiging en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 180 uren. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde diefstal en een tweede poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 2.535,00 werd toegewezen. De zaak kwam aan het licht na een incident op 6 februari 2020 in Assendelft, waar de verdachte [slachtoffer 1] mishandelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 24 augustus 2020 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor enkele feiten. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd voor de feiten 1 subsidiair, 3 en 4 primair, maar niet voor feit 1 primair en feit 2. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straffen gemotiveerd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.039955.20
Uitspraakdatum: 7 september 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A. Cinar, advocaat
te Heerlen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 6 februari 2020 te Assendelft, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een of meerdere malen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- een of meerdere malen tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- een of meerdere malen tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of
- haar onderuit heeft geschopt/getrapt en/of
- haar bij de keel/nek heeft vastgepakt en/of vastgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 februari 2020 te Assendelft, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- haar een of meerdere malen tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- haar een of meerdere malen tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of
- haar onderuit te schoppen/trappen en/of
- haar bij de keel/nek vast te pakken en/of vast te houden;
Feit 2hij op of omstreeks 6 februari 2020 te Assendelft, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,
een pasjeshouder met pasjes, waaronder in ieder geval een ID-kaart, een pinpas, een rijbewijs en/of een OV-chipkaart, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3hij op of omstreeks 4 mei 2019 te Velsen-Noord, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- "Zij hebben ook in één keer kogels geproefd. Als jij wil dat ik precies hetzelfde met jou ga doen, ga door" en/of
- "Oké, ik kom nu naar Velsen-Noord. Dan gaan we kijken." en/of
- "Ja, als je wil krijg je, krijg je kankerkogels door je huis heen ja. ... Dan kan ik er niks aan doen als toevallig je moeder langsloopt of wat dan ook. Je vader door zijn kale hoofd, paf, per ongeluk." en/of
- "Ik zeg dat ik op je kankerhuis schiet en dat toevallig je vader langsloopt en dan? Dat ie zijn kale hoofd raakt en dan?",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 4hij op of omstreeks 10 april 2020 te Haarlem, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
een of meerdere malen met een mes in het lichaam heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 april 2020 te Haarlem, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem een of meerdere malen met een mes in
het lichaam te steken/snijden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om vrijspraak van feit 1 primair, feit 2 en feit 4. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman betoogd dat er bij aangeefster niet kan worden gesproken van een redelijke vrees. De laatste twee gedachtestreepjes hebben betrekking op de ouders en niet op aangeefster, wat maakt dat er geen sprake is van een bedreiging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat niet is gebleken dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
3.3.2
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij ook daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte het feit heeft ontkend en dat de aangifte van de diefstal van diverse pasjes niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel. Dat aangeefster in chatgesprekken met de zus van verdachte aangeeft dat verdachte haar pasjeshouder met inhoud heeft, en dat zij blijkens haar verzoek tot schadevergoeding meerdere pasjes/bescheiden opnieuw heeft aangeschaft, is hiervoor onvoldoende. Nu er niet is voldaan aan het bewijsminimum, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 2.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4 primair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4
Bewijsmotivering/nadere bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster een duw heeft gegeven terwijl zij met de gezichten naar elkaar toe stonden, waardoor zij is gevallen en er letsel in haar gezicht is ontstaan. De rechtbank acht die toedracht, gelet op de aard van het letsel, ongeloofwaardig. De verklaring die verdachte voor de andere verwondingen heeft gegeven, namelijk dat die zijn toegebracht door de vader van aangeefster, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig. Dit mede vanwege het korte tijdsverloop tussen de ontmoeting van aangeefster met verdachte en de waarneming van het letsel bij aangeefster door een verbalisant en het feit dat de vader van aangeefster na haar thuiskomst de politie heeft gebeld.
3.3.5
Bewijsmotivering/nadere bewijsoverwegingen feit 4 primair
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gepoogd heeft om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Aangever heeft onder meer een snijwond in zijn gezicht opgelopen die zo groot was dat er acht hechtingen nodig waren om de wond te sluiten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aangever in zijn gezicht (en bovendien op nog vier andere plekken in zijn lichaam) te steken dan wel snijden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1hij op 6 februari 2020 te Assendelft, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- haar meerdere malen tegen het lichaam te slaan en te stompen en
- haar meerdere malen tegen het lichaam te schoppen/trappen en
- haar onderuit te trappen en
- haar bij de keel vast te pakken en vast te houden;
Feit 3hij op 4 mei 2019 te Velsen-Noord, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- "Zij hebben ook in één keer kogels geproefd. Als jij wil dat ik precies hetzelfde met jou ga doen, ga door" en
- "Oké, ik kom nu naar Velsen-Noord. Dan gaan we kijken." en
- "Ja, als je wil krijg je, krijg je kankerkogels door je huis heen ja. ... Dan kan ik er niks aan doen als toevallig je moeder langsloopt of wat dan ook. Je vader door zijn kale hoofd, paf, per ongeluk." en
- "Ik zeg dat ik op je kankerhuis schiet en dat toevallig je vader langsloopt en dan? Dat ie zijn kale hoofd raakt en dan?",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 4hij op 10 april 2020 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meerdere malen met een mes in het lichaam heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Mishandeling
ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 4 primair:
Poging tot zware mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte ten aanzien van feit 4

5.1.
Standpunt verdachte en diens raadsmanVerdachte heeft verklaard dat hij op 10 april 2020 samen met aangever in de auto zat. Er ontstond een worsteling, waarbij verdachte aangever bij de pols greep. Verdachte heeft verklaard dat er sprake was van zelfverdediging.
De raadsman heeft daarom subsidiair betoogd dat verdachte ten aanzien van feit 4 een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Gelet hierop heeft de raadsman de rechtbank verzocht om verdachte voor wat betreft dit feit te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient sprake te zijn van een noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Deze verdediging moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte en aangever samen in de auto hasj aan het roken waren. De verklaringen van de betrokkenen over wat er toen precies is voorgevallen in de auto, lopen vervolgens uiteen.
Uit het dossier kan de rechtbank afleiden dat er een confrontatie is geweest tussen aangever en verdachte, waarbij een mes is gebruikt. Vaststaat dat aangever op meerdere plekken van zijn lichaam letsel heeft opgelopen, waaronder een grote steekwond in zijn gezicht, een steekwond in zijn arm en een steekwond in zijn been. Dit letsel moet zijn toegebracht tijdens de confrontatie met en dus door toedoen van verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er – nadat hij werd bedreigd met een mes – een worsteling is ontstaan met aangever, waarbij het mes heen en weer is gegaan en verdachte volgens eigen zeggen een klein sneetje in zijn vinger zou hebben opgelopen. Voor deze verklaring bevat het dossier geen aanknopingspunten. Bovendien heeft verdachte daarmee geen verklaring gegeven voor de hierboven beschreven verwondingen van aangever. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit letsel zich niet verklaren door het door verdachte geschetste scenario, waarbij het mes heen en weer is geduwd in een situatie waarbij verdachte zich trachtte te verdedigen tegen het door aangever gehanteerde mes en waarbij hij voorts de pols van aangever vast hield.
Het bij aangever geconstateerde letsel past veeleer bij het door aangever geschetste scenario, waarbij het mes door verdachte is gehanteerd en waarbij opzettelijk en meermalen is gestoken dan wel gesneden. Bij die verklaring van aangever past ook dat niet gebleken is van noemenswaardig letsel bij verdachte. Verder wordt de verklaring van aangever ondersteund door getuige [getuige] . [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien hoe aangever met een mes in zijn wang werd gestoken door de Marokkaanse jongen. Nu in tegenstelling tot de verklaring van verdachte de verklaring van aangever op relevante punten wel ondersteuning vindt in het dossier, gaat de rechtbank uit van de juistheid ervan, althans voor zover daarin over het door verdachte gebruikte geweld wordt verklaard, en gebruikt zij die verklaring dan ook als bewijsmiddel.
Niet aannemelijk is dus dat verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen aangever, zodat het handelen van verdachte niet uit noodzakelijke zelfverdediging is geschied. Het beroep op noodweer slaagt om die reden niet
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – bij een bewezenverklaring – een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Indien de rechtbank van oordeel is dat aan verdachte een hogere straf moet worden opgelegd, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om dat in voorwaardelijke vorm te doen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin verschillende malen bedreigd en ook mishandeld. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis voor deze feiten heeft verdachte gepoogd om aangever [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem herhaaldelijk te steken met een mes, waarbij hij een grote steekwond in zijn gezicht heeft opgelopen. In het dossier zijn aanwijzingen te vinden dat deze steekpartij heeft plaatsgevonden in een milieu van drugscriminaliteit.
Verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect voor het lijf en het leven van anderen getoond. Een (poging tot zware) mishandeling schokt de rechtsorde en brengt ook buiten de directe omgeving van de slachtoffers angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. Bovendien versterkt een dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
De ernst van deze feiten rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor een feit waarbij een wapen betrokken was. Tevens heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door zijn houding ervan blijk gegeven heeft het laakbare van zijn gewelddadige handelen niet in te (willen) zien.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de verschillende over de verdachte uitgebrachte rapporten van de reclassering. Deze rapporten geven geen aanleiding om een reclasseringstoezicht te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze gevangenisstraf is van kortere duur dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en van oordeel is dat aan verdachte ook een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte nog jong is, geen dagbesteding heeft en aan hem nog niet eerder een taakstraf is opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.564,65 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 1.064,65 voor materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 voor immateriële schade.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij moet volgens de officier van justitie worden toegewezen tot een bedrag van € 3.114,65, met de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
7.2
Standpunt van de raadsman
De vordering van de benadeelde partij moet volgens de raadsman voor wat betreft de materiële schade afgewezen worden dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard. De immateriële schade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00 en voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 535,00 (zijnde de eigen bijdrage voor de ambulance van € 385,00 en de dagwaarde van de kleding van
€ 150,00) rechtstreeks voortvloeit uit de onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade voor het nieuwe kentekenbewijs, de nieuwe ov-chipkaart en het nieuwe rijbewijs niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder feit 2 ten laste gelegde. De rechtbank is van oordeel dat vergoeding van de geplande EMDR-sessies evenmin voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien dit toekomstige schade betreft.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de vergoeding tot een bedrag van € 2.000,00 voor de onder feit 1 subsidiair en feit 3 bewezen verklaarde feiten billijk is, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 subsidiair en feit 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling en bedreiging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 57, 285, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4 primair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zegge: zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
180 (zegge: honderd tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.535,00, bestaande uit € 535,00 als vergoeding voor de materiële en € 2.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
6 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.535,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal 35 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Brouwer, voorzitter,
mrs. F.W. van Dongen en M. Ramondt,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 september 2020.
mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.