ECLI:NL:RBNHO:2020:7019

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
8672780 \ VV EXPL 20-115
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten in verband met bedrijfsruimte

In deze zaak heeft eiser, een ondernemer, gedaagde, een besloten vennootschap, gedagvaard wegens huurachterstand van een bedrijfsruimte. De dagvaarding vond plaats op 30 juli 2020 en de mondelinge behandeling op 10 augustus 2020, waarbij gedaagde niet verschenen is. De kantonrechter heeft verstek verleend aan gedaagde. Eiser vorderde een totaalbedrag van € 30.865,13, bestaande uit huurachterstand, contractuele boetes en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde tekortschiet in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst, die betrekking heeft op de huur van een winkelruimte. Eiser heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat hij de huurpenningen nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering.

De kantonrechter heeft de huurachterstand van € 22.568,89 toegewezen, maar de gevorderde contractuele boetes zijn gematigd. Eiser had een boete van € 4.200,00 gevorderd, maar de kantonrechter oordeelde dat de interpretatie van eiser niet aannemelijk was en heeft de boete vastgesteld op € 1.200,00. De buitengerechtelijke incassokosten zijn gematigd tot € 1.225,35, conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de wettelijke handelsrente niet toegewezen, omdat deze niet was bedongen in de overeenkomst. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, die grotendeels ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8672780 \ VV EXPL 20-115
Uitspraakdatum: 17 augustus 2020
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigden: mrs. M. Hadid en G.J.S. Pannekoek
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
niet verschenen

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 30 juli 2020 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2020. [gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Tegen [gedaagde] is verstek verleend. [eiser] heeft ter zitting nog producties overgelegd en een vermeerdering van eis voorgedragen.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [eiser] ter toelichting van zijn standpunt, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren heeft gebracht.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] heeft ter zitting een eisvermeerdering voorgedragen. Vast staat dat deze eisvermeerdering niet door een deurwaarder aan [gedaagde] is betekend of naar haar vestigingsadres in [vestigingsplaats] is verzonden. De gemachtigde van [eiser] heeft verklaard dat de eisvermeerdering wel naar het gehuurde aan [adres] is gebracht. Nu uit de dagvaarding echter blijkt dat [gedaagde] reeds op 27 juni 2020 de sleutels van dit pand bij [eiser] heeft ingeleverd, kan van een geldige kennisgeving aan [gedaagde] geen sprake zijn. De eisvermeerdering zal, nu [gedaagde] verstek heeft laten gaan, dan ook buiten behandeling blijven.
2.2.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 30.865,13, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De vordering bestaat uit € 22.568,89 aan huurachterstand, € 4.200,00 aan contractuele boetes en € 4.096,24 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot een winkelruimte aan [adres] door de huur over de maanden maart 2020 tot en met juni 2020 (deels) onbetaald te laten. Door met betaling in gebreke te blijven is [gedaagde] op grond van de algemene bepalingen behorend bij de huurovereenkomst ook een contractuele boete en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
2.4.
[eiser] heeft gesteld een spoedeisend belang bij zijn vordering te hebben. Hij heeft toegelicht dat hij de huurpenningen nodig heeft ten behoeve van de lasten van het gehuurde en zijn eigen bedrijfsvoering. Daarmee is zijn belang voldoende spoedeisend.
2.5.
De gevorderde huurachterstand ad € 22.568,89 komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal dan ook worden toegewezen.
2.6.
[eiser] vordert verder een bedrag van € 4.200,00 aan contractuele boetes over de maanden maart tot en met juni 2020. Hij verwijst daarbij naar artikel 25.3 van de algemene bepalingen behorend bij de huurovereenkomst. [eiser] interpreteert dit artikel zo dat de huurder voor elke maand huurachterstand over iedere maand dat deze niet is betaald, opnieuw een boete van € 300,00 is verschuldigd (stapelen). De kantonrechter acht deze interpretatie niet aannemelijk en gaat er in dit voorlopig oordeel vanuit dat de bepalingen van dit artikel zo dienen te worden gelezen dat er per kalendermaand dat er een huurachterstand is, € 300,00 boete toewijsbaar is. Gelet op het voorgaande is een boete van € 1.200,- toewijsbaar, aangezien er gedurende vier maanden sprake is van een huurachterstand (maart tot en met juni 2020).
2.7.
De door [eiser] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten komt op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst in beginsel voor toewijzing in aanmerking. In het onderhavige geval acht de kantonrechter echter termen aanwezig om deze vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 242 Rv te matigen nu niet gesteld of gebleken is dat de werkelijke kosten van [eiser] hoger zijn dan het toepasselijke tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, welke tarieven geacht worden redelijk te zijn. De buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 1.225,35 (inclusief btw), conform het in voormeld Besluit bepaalde tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag.
2.8.
[eiser] vordert naast de hiervoor besproken contractuele boetes ook wettelijke handelsrente. Op grond van artikel 6:92 lid 2 BW treedt hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is, in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet. Omdat gesteld noch gebleken is dat partijen hebben bedongen dat naast de boeterente ook schadevergoeding op grond van de wet kan worden gevorderd, is de wettelijke (handels)rente op grond van artikel 6:92 lid 2 BW niet toewijsbaar.
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 24.994,24;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding (2x) € 207,36
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 480,00 ;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de gevorderde voorziening voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter