ECLI:NL:RBNHO:2020:7012

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1060
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen over de hoogte van de WW-uitkering

Op 10 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder, die haar WW-uitkering had vastgesteld op basis van haar laatste werkgever, [bedrijf 2] B.V., waar zij slechts één dag had gewerkt. Eiseres betwistte de hoogte van het dagloon en het maandloon, en voerde aan dat ook haar gewerkte uren bij [bedrijf 1] in Griekenland meegeteld moesten worden. De rechtbank oordeelde dat de Europese wetgeving, specifiek de EG-Verordening 883/2004, van toepassing was, en dat het dagloon correct was vastgesteld op € 62,08, gebaseerd op de verdiensten bij de laatste werkgever. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. De rechtbank concludeerde dat er geen ruimte was voor een andere beoordeling, gezien de wettelijke bepalingen. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van Bestuur van Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Kuilderd).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 2 december 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Verweerder heeft het dagloon vastgesteld op € 62,08 en het maandloon op € 1.350,24.
Bij besluit van 20 januari 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij gewijzigd besluit van 11 maart 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het
bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder is in dit besluit ook ingegaan
op de bezwaargrond van eiseres dat het gemiddeld aantal arbeidsuren van 50 uur per week
niet overeenkomt met haar dagloon.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020 met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het gewijzigde besluit van 11 maart 2020 een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep wordt daarom geacht mede te zijn gericht tegen het gewijzigde besluit. Nu gesteld noch gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I, is het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk.
2. Eiseres heeft van 15 april 2019 tot en met 6 oktober 2019 op een locatie in Griekenland gewerkt voor het [bedrijf 1] .
3. Eiseres heeft op 10 oktober 2019 een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 4 november 2019 heeft verweerder geweigerd aan eiseres een WW-uitkering toe te kennen, omdat zij in de 36 weken voordat zij werkloos werd, minder dan 26 weken (25) heeft gewerkt.
4. Met ingang van 1 november 2019 heeft eiseres gewerkt voor [bedrijf 2] B.V. in Nederland. De arbeidsovereenkomst is per 30 november 2019 beëindigd. Eiseres heeft in totaal één dag bij [bedrijf 2] B.V. gewerkt voor 5,5 uur.
5. Op 4 december 2019 heeft eiseres opnieuw een WW-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder besloten zoals vermeld onder procesverloop. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit 2 op het standpunt dat bij de vaststelling van het dagloon de Europese wetgeving op eiseres van toepassing is, omdat eiseres in het jaar voordat zij werkloos werd zowel voor [bedrijf 1] als voor [bedrijf 2] B.V. heeft gewerkt. Deze wetgeving is geregeld in de EG-Verordening 883/2004. Uit voornoemde wetgeving (artikel 62) volgt dat het dagloon berekend moet worden op basis van de verdiensten bij de laatste werkgever. Omdat eiseres bij [bedrijf 2] B.V. één dag heeft gewerkt en haar verdiensten toen € 62,08 waren, heeft verweerder het dagloon op dit bedrag vastgesteld.
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit 2 toegelicht dat voor de berekening van het dagloon en de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren verschillende regels gelden. Omdat de WW geen koppeling kent tussen het dagloon en het aantal arbeidsuren, wordt de hoogte van de WW-uitkering van eiseres niet gebaseerd op het gemiddeld aantal arbeidsuren. Het gemiddeld aantal arbeidsuren is alleen van belang bij het vaststellen of er sprake is van arbeidsurenverlies. Als er geen sprake is van arbeidsurenverlies dan bestaat er geen recht op een WW-uitkering. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres in de 26 kalenderweken voordat zij werkloos werd gemiddeld 50 uur per week heeft gewerkt. In het geval van eiseres is het arbeidsurenverlies 50 uur per week.
6. Eiseres voert in beroep aan dat ook de voor [bedrijf 1] gewerkte uren mee moeten tellen bij de berekening van haar dagloon. Op de website UWV internationaal staat letterlijk vermeld ‘Wilt u een WW-uitkering aanvragen en heeft u ook buiten Nederland gewerkt, dan telt UWV ook deze periode mee in de berekening’. Eiseres vindt het vreemd dat één dag werken voor [bedrijf 2] B.V. bepalend is voor de hoogte van haar uitkering, terwijl zij voor wat betreft de arbeid voor [bedrijf 1] op een paar uur werken na niet aan de wekeneis heeft voldaan. Dit geeft volgens eiseres een onjuiste afspiegeling van de daadwerkelijke situatie. Bij de beoordeling van de aanvraag had eiseres op dit punt enige coulance van verweerder verwacht.
Verder voert eiseres aan dat verweerder de WW-uitkering heeft gebaseerd op een gemiddelde werkweek van 50 uur, maar verweerder hier bij de berekening van het maandloon geen rekening mee heeft gehouden.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7.1
Eiseres heeft in haar beroepschrift gewezen op de website Internationaal van verweerder. Op deze site staat onder het kopje ‘ik ben grensarbeider’ vermeld dat bij het vaststellen van het recht op een uitkering ook de periodes die iemand werkte in andere landen meetellen. Op diezelfde site heeft verweerder over de definitie van een grensarbeider het volgende vermeld: woont u in Nederland en werkt u bijvoorbeeld in Duitsland of België? Of omgekeerd: werkt u in Nederland en woont u in bijvoorbeeld Duitsland of België? Dan bent u grensarbeider als u 1 keer per week of vaker tussen uw woon- en werkland reist. Deze situatie is bij eiseres echter niet aan de orde. Zij heeft in de periode 15 april 2019 tot en met 6 oktober 2019 in verband met haar arbeid voor [bedrijf 1] in Griekenland verbleven en ging blijkens de aanvullende vragenlijst in verband met werken in het buitenland van 29 oktober 2019 niet 1 keer per week of vaker naar Nederland. Gelet hierop voldoet eiseres niet aan de definitie van grensarbeider en kan eiseres aan de tekst op deze site geen rechten ontlenen.
7.2
Volgens verweerder geldt voor eiseres bij de vaststelling van haar WW-uitkering Europese wetgeving, namelijk de EG-Verordening 883/2004. De Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 regelt de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten. De werking van deze Verordening is bij overeenkomst tussen de EG en haar lidstaten enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds ook uitgebreid tot Zwitserland.
7.3
Artikel 62, eerste lid, luidt als volgt:
Het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wetgeving bepaalt dat voor de berekening van de uitkering wordt uitgegaan van het vroegere loon of beroepsinkomen, houdt uitsluitend rekening met het loon of het beroepsinkomen dat betrokkene heeft genoten voor de laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, die hij onder die wetgeving heeft verricht.
7.4
De rechtbank kan verweerder volgen dat gelet op dit artikel het dagloon berekend moet worden op basis van de verdiensten van de laatste werkgever. Dat is in het geval van eiseres [bedrijf 2] B.V. Eiseres heeft bij deze werkgever één dag gewerkt en haar verdiensten waren € 62,08. Terecht heeft verweerder dit als dagloon aangemerkt. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres dat deze berekening naar haar oordeel geen recht doet aan haar arbeidsinspanningen in voor [bedrijf 1] , maar er bestaat voor verweerder alsook de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 62, eerste lid, van de Verordening geen ruimte om hier anders over te oordelen.
7.5
Verder kan de rechtbank verweerder volgen dat het maandloon juist is berekend. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht zijn er in de EG-Verordening 883/2004 geen regels vastgesteld over de maandloonvaststelling. In dat geval moet de Nederlandse wetgeving worden toegepast. Uit artikel 1b, tweede lid, onder a, van de WW volgt dat het maandloon in een kalendermaand 21,75 maal het dagloon bedraagt indien de werknemer over de volledige kalendermaand recht heeft op een uitkering. Verweerder heeft het maandloon berekend door het dagloon te vermenigvuldigen met 21,75. De hoogte van de WW-uitkering wordt dus niet gebaseerd op het gemiddeld aantal arbeidsuren. Zoals verweerder heeft aangegeven is het gemiddeld aantal arbeidsuren alleen van belang bij het vaststellen of er sprake is van arbeidsurenverlies.
7.6
Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2020 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.