ECLI:NL:RBNHO:2020:7008

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5225
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad over de afwijzing van een bijstandsuitkering. Eiseres, die sinds 6 juli 2014 een bijstandsuitkering ontving, had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). De aanvraag werd afgewezen op 27 juni 2019, waarna eiseres bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar gegrond, maar kende de bijstandsuitkering pas toe per 21 mei 2019, wat eiseres niet accepteerde. Ze stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die recht gaven op een uitkering met terugwerkende kracht.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij eerder een aanvraag had ingediend of dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij eerder dan 21 mei 2019 actie had ondernomen richting het bestuursorgaan. De rechtbank vond dat het college terecht had gesteld dat eiseres onvoldoende inlichtingen had verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag voor een proceskostenvergoeding af, omdat het primaire besluit correct tot stand was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.P. Kuhn),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: M.G. Böhm).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen.
Bij besluit van 17 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard in die zin dat alsnog een bijstandsuitkering aan haar en haar echtgenoot is toegekend per 21 mei 2019.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020 met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt vanaf 6 juli 2014 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, laatstelijk op grond van de PW. Op [datum] 2017 is zij in Marokko getrouwd met de heer [naam 1] . Zij hebben op [datum] 2018 samen een kind gekregen. Op 7 januari 2019 heeft eiseres bij verweerder gemeld dat haar echtgenoot drie maanden op bezoek komt in Nederland. Op 6 februari 2019 heeft eiseres bij verweerder gemeld dat haar echtgenoot een verblijfsvergunning heeft gekregen tot en met 6 augustus 2019. Verweerder heeft vervolgens meerdere keren aan eiseres meegedeeld dat zij gezamenlijk een bijstandsaanvraag moeten indienen, omdat het vermogen en inkomen van haar echtgenoot van belang kan zijn voor de hoogte van de uitkering.
2. Bij besluit van 6 mei 2019 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 5 februari 2019 ingetrokken en per 6 mei 2019 beëindigd.
3. Op 21 mei 2019 heeft verweerder een bijstandsaanvraag van eiseres ontvangen met daarop vermeld als gewenste ingangsdatum 1 april 2019. Eiseres heeft de aanvraag ingediend als alleenstaande en heeft aangegeven dat ze een medebewoner heeft. Verweerder heeft de aanvraag als gezamenlijke aanvraag in behandeling genomen. Bij brief van
3 juni 2019 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om voor 13 juni 2019 gegevens van de Marokkaanse bankrekening van haar echtgenoot over te leggen. Eiseres heeft aangegeven deze gegevens niet te kunnen verstrekken. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Verweerder stelt zich hierin op het standpunt dat eiseres onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4. Op 7 augustus 2019 hebben eiseres en haar echtgenoot gezamenlijk een bijstandsaanvraag ingediend. Bij die aanvraag heeft eiseres de eerder gevraagde gegevens van de Marokkaanse bankrekening van haar echtgenoot overgelegd. Op grond hiervan heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard en is aan eiseres en haar echtgenoot een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm toegekend per 21 mei 2019. Volgens verweerder bestaat geen aanleiding een proceskostenvergoeding aan eiseres toe te kennen, omdat het primaire besluit correct tot stand is gekomen. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres de gevraagde gegevens pas in de bezwaarfase heeft overgelegd.
5. Eiseres voert in beroep allereerst aan dat zij recht heeft op een proceskostenvergoeding in bezwaar. Anders dan verweerder stelt is het primaire besluit niet correct tot stand gekomen. Het was voor eiseres namelijk onmogelijk om de bankafschriften van haar echtgenoot binnen de door verweerder gestelde termijn over te leggen. Bij het Sociaal Wijkteam (SWT) heeft eiseres aangegeven dat de bank in Marokko de verstrekking van deze afschriften in eerste instantie heeft geweigerd. Een medewerkster van het SWT heeft verweerder geïnformeerd dat eiseres hier meer tijd voor nodig had. De verwijzing van verweerder naar internetservices voor het verkrijgen van de bankafschriften kan eiseres niet volgen. Verweerder heeft immers gevraagd om originele afschriften.
5.1
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat niet is gebleken dat het onmogelijk voor eiseres was om de bankafschriften te bemachtigen. Eiseres heeft tijdens een rechtmatigheidsonderzoek naar aanleiding van haar huwelijk op 24 juli 2019 verklaard dat zij de bankafschriften van haar echtgenoot op haar telefoon heeft staan. Eiseres heeft deze een dag later ook aan verweerder doen toekomen.
5.2
De rechtbank overweegt als volgt. Los van de omstandigheid of eiseres wel of niet (tijdig) kon beschikken over de bankgegevens van haar echtgenoot, volgt uit de dossierstukken niet dat eiseres verweerder heeft verzocht om uitstel van de termijn voor het indienen van de bankafschriften. De enkele stelling van eiseres dat zij dat via een medewerkster van het SWT heeft gevraagd is onvoldoende. Dit volgt ook niet uit het rapport levensonderhoud van 26 juni 2019. Hierin is aangegeven dat het voor eiseres en de medewerkster van het SWT niet duidelijk is hoe zij de bankgegevens uit Marokko kunnen achterhalen. Dit betekent dat verweerder zich in het primaire besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Voor een proceskostenveroordeling in bezwaar bestaat in dat geval dan ook geen aanleiding. De stelling van eiseres dat zij niet wist dat zij via internetservices ook de bankafschriften kon aanleveren, maakt het voorgaande niet anders. Indien er onduidelijkheden voor eiseres bestonden aangaande het verstrekken van de gevraagde gegevens, had het op haar weg gelegen hierover contact op te nemen met verweerder. Dat zij ervoor heeft gekozen dat niet te doen, is een omstandigheid die voor haar rekening en risico komt.
6.1
Verder voert eiseres aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zij met terugwerkende kracht recht heeft op een bijstandsuitkering per 5 februari 2019. Van een bijzondere omstandigheid is sprake als blijkt dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het bestuursorgaan heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. Volgens eiseres is daarvan sprake. Niet kan worden gesteld dat het voor verweerder vanaf december 2018 niet duidelijk kon zijn dat de echtgenoot van eiseres bij haar verbleef en dat een VTV aanvraag bij de IND in behandeling was. Zij wist pas op 6 mei 2019, de datum van de beëindiging van haar uitkering, dat haar uitkering per 5 februari 2019 werd ingetrokken. Op 1 mei 2019 heeft eiseres voor 8 mei 2019 een afspraak gemaakt bij het SWT om een bijstandsuitkering aan te vragen. Eiseres is op 9 mei 2019 naar het SWT ( [naam 2] ) geweest voor hulp bij het indienen van haar aanvraag. Zij heeft toen een aanvraag ingediend. Uit de Digid gebruiksgeschiedenis van eiseres kan worden afgeleid dat zij op 8 en 9 mei 2019 ingelogd is geweest in verband met invoering van e-formulieren voor de overheid. Voor zowel het SWT als voor verweerder is het ook steeds duidelijk geweest dat eiseres bezig was met haar bijstandsaanvraag, maar dat zij hiervoor hulp nodig had.
6.2
Verweerder stelt zich – kort samengevat - op het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk eerder dan 21 mei 2019 een bijstandsaanvraag heeft ingediend.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering aan eiseres moet worden toegekend. Uit de stand van zaken notities van verweerder blijkt dat eiseres er op 7 januari 2019, 5 februari 2019, 25 april 2019 en 1 mei 2019 op is gewezen dat zij een gezamenlijke aanvraag moest indienen. Verweerder heeft op 21 mei 2019 een aanvraag van eiseres ontvangen. Niet gebleken is dat eiseres eerder dan 21 mei 2019 op enigerlei wijze actie in de richting van het bestuursorgaan heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. Uit de dossierstukken (het mailbericht van [naam 3] van 24 september 2019) blijkt dat eiseres op 1 mei 2019 op het inloopspreekuur langs is gekomen omdat zij een aanvraag wilde indienen. Omdat eiseres onduidelijk was, is een afspraak gemaakt voor 8 mei 2019, zodat de medewerkster van het SWT navraag kon doen. Op 8 mei 2019 is eiseres weer langs gekomen bij het SWT, maar toen had zij niet alle benodigde stukken bij zich. Aangegeven is toen dat zij op 9 mei 2019 naar het inloopspreekuur kon komen om daar haar aanvraag in te dienen. Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij op 9 mei 2019 bij het SWT een aanvraag heeft ingediend, kan de rechtbank verweerder volgen dat dat nergens uit is gebleken. Bij het SWT is geen notitie bekend van een bezoek van eiseres op die dag. Dat eiseres op 8 en 9 mei 2019 heeft ingelogd op haar DigiD betekent niet dat zij een aanvraag heeft ingediend. Acties van eiseres van eerder dan 1 mei 2019 richting verweerder zijn niet bekend.
6.4
Het voorgaande betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan met terugwerkende kracht vanaf 5 februari 2019 een bijstandsuitkering moet worden toegekend.
6.5
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2020 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.