ECLI:NL:RBNHO:2020:6999

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
15/066219-20 en 15/143937-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en bedreiging met een wapen

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 15/066219-20 en 15/143937-20. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging met een wapen. De feiten vonden plaats in Haarlem, waarbij de verdachte op 27 februari 2020 [slachtoffer 1] bedreigde met de dood door hem met een mes te bedreigen en op 30 mei 2020 [slachtoffer 2] meerdere keren met een scherp voorwerp in het bovenlichaam stak. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte €600,- aan schadevergoeding moet betalen, bestaande uit €100,- voor materiële schade en €500,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsook met de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandelverplichting, en een contactverbod met beide slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/066219-20 en 15/143937-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 8 september 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd [detentieadres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie
mr. N. Swart en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Met betrekking tot parketnummer 15/66219-20 (hierna feit 1):
hij op of omstreeks 27 februari 2020 te Haarlem, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je afmaken" en/of "ik ga je vermoorden" en/of "ik ben niet bang om iemands keel door te snijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en (daarbij) een mes vlak voor de keel van die [slachtoffer 1] te houden en/of met een mes in de richting van die [slachtoffer 1] te wijzen;
Met betrekking tot parketnummer 15/143937-20 (hierna: feit 2):
hij op of omstreeks 30 mei 2020 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen (met kracht) met een priem/haring/grondanker, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in het (boven)lichaam heeft gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2020 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen (met kracht) met een priem/haring/grondanker, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in het (boven)lichaam heeft gestoken/geprikt en/of met een fles op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van feit 1 wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De (onafhankelijke) getuige [getuige 1] heeft niet waargenomen dat aangever met woorden of een mes is bedreigd. Dit strookt met de verklaring van verdachte dat hij aangever niet heeft bedreigd. Beide verklaringen komen verder bijna geheel en tot in detail overeen, ook op het punt dat [getuige 1] al bij aangever stond toen verdachte op de scooter aan kwam rijden. Dat [getuige 1] al bij aangever stond toen verdachte aankwam, is ook door de getuige [getuige 2] bevestigd. Deze getuige heeft verklaard dat hij zo’n twee à drie mensen onder het afdak van de flat zag staan op het moment dat hij ook een persoon op een scooter zag langsrijden. De verklaringen van [getuige 1] en verdachte dienen dus als betrouwbaar aangemerkt te worden. Dit in tegenstelling tot de verklaring van aangever. Aan diens verklaring moet juist worden getwijfeld nu aangever als enige heeft verklaard dat [getuige 1] pas bij hem kwam staan nadat hij al was bedreigd en hem een mes op de keel was gezet. Bovendien voldoet het bij verdachte in de scooter aangetroffen mes niet aan de beschrijving van aangever van het bij de bedreiging gebruikte mes. Het bij verdachte aangetroffen mes had immers een gekarteld snijvlak terwijl aangever het heeft over een mes met een vlak snijvlak.
De raadsvrouw heeft de rechtbank daarnaast verzocht verdachte ook vrij te spreken van feit 2 primair wegens het ontbreken van opzet op de dood van het slachtoffer. Dat is immers nooit de bedoeling van verdachte geweest. Evenmin kan voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer worden aangenomen. Er kan op basis van de (medische) stukken in het dossier niet worden geconcludeerd dat er door het prikken dan wel steken van het slachtoffer met een tentharing in de borst, arm, rug en schouderblad een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden en dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Er is niets bekend over de intensiteit en kracht waarmee verdachte heeft gestoken en de verwondingen waren slechts klein en oppervlakkig.
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de aangifte nu aangever over de gebeurtenissen op 27 februari 2020 consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Daarbij komt dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij boos op aangever is afgestapt, dat hij aangever met zijn linkerhand bij diens jas heeft beetgepakt en dat hij daarbij naar aangever heeft geschreeuwd. Bovendien wordt de aangifte ondersteund door de vondst van een mes in de scooter van verdachte dat naar zijn uiterlijke kenmerken (grotendeels) overeenkomt met de beschrijving van het mes door aangever. De aangifte vindt verder steun in de verklaring van getuige [getuige 2] die iemand hoorde roepen “Ik ben niet bang om iemands keel door te snijden”. Deze door een onafhankelijke getuige gehoorde bewoordingen hebben dezelfde strekking als de volgens aangever door verdachte gebruikte woorden. Aangever heeft immers verklaard dat verdachte hem woordelijk bedreigde met de dood en hem daarbij een mes op de keel zette en daarna, toen de politie was gearriveerd, met zijn vinger snijdende bewegingen langs zijn keel maakte. Tot slot heeft verbalisant [getuige 1] ter plaatse aan verdachte gevraagd of hij iemand heeft bedreigd met een mes. Hierbij heeft de verbalisant niet gesproken over de manier waarop aangever met het mes zou zijn bedreigd. Verdachte heeft daarop geantwoord dat hij “niet eens een kip kan slachten, laat staan een mens de keel door kan snijden”. Ook deze reactie van verdachte biedt naar het oordeel van de rechtbank steun aan hetgeen aangever heeft verklaard.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier noch uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte de bedoeling heeft gehad aangever te doden, met andere woorden “vol” opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelen in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo een kans is niet alleen vereist dat bij verdachte wetenschap bestond over de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop heeft toegenomen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever met een scherp en puntig voorwerp viermaal in diens bovenlichaam heeft gestoken. Daarbij heeft verdachte, blijkens de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 3] , aangever meerdere keren met dat voorwerp, met een (hak)beweging van boven naar beneden, onder meer in de borst gestoken. Het gebruikte voorwerp is daarbij dwars door de jas en het overhemd van het slachtoffer heen gegaan en heeft de huid op de borst van aangever tussen het midden en zijn rechter tepel geperforeerd. Daarnaast is aangever in rug, de schouder en dorsaal van de oksel geraakt. De diverse verwondingen zijn gehecht.
Hieruit valt naar oordeel van de rechtbank af te leiden dat in ieder geval de stekende bewegingen met kracht zijn gebeurd. Door een scherp en puntig voorwerp met kracht in de borst van een persoon te steken, bestaat naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans dat vitale lichaamsdelen, in het bijzonder het hart en de longen worden geraakt, wat zeer wel de dood van die persoon tot gevolg kan hebben. De gedragingen van verdachte zoals hiervoor beschreven zijn naar uiterlijke verschijningsvorm verder zozeer gericht op het veroorzaken van dodelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte door zo te handelen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever als gevolg van zijn handelen zou overlijden, én dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 27 februari 2020 te Haarlem, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je afmaken" en "ik ga je vermoorden" en "ik ben niet bang om iemands keel door te snijden" en daarbij een mes vlak voor de keel van die [slachtoffer 1] te houden;
Feit 2 primair
hij op 30 mei 2020 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen met kracht met een scherp en puntig voorwerp, in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2
poging doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van gelijke duur als de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit de procesdossiers en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met de dood en een poging doodslag. Bij beide strafbare feiten heeft verdachte gebruik gemaakt van een wapen.
Verdachte stelt dat hij ’s avonds laat in zijn woning bier zat te drinken en dat hij toen via de intercom werd bedreigd. Toen hij polshoogte ging nemen, zag hij het nietsvermoedende slachtoffer [slachtoffer 1] staan en heeft hij deze [slachtoffer 1] , uit het niets, een mes voor de keel gehouden en hem meerdere malen met de dood bedreigd.
Drie maanden later was verdachte bij de Molenplas, waar ook veel andere personen, waaronder kinderen, aanwezig waren. Verdachte wilde – naar eigen zeggen – de hem bekende [slachtoffer 2] een hand geven en toen [slachtoffer 2] dit weigerde en verdachte uitschold, heeft verdachte tijdens een worsteling meermalen met een scherp en puntig voorwerp in het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] gestoken. Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft daarbij meerdere steekwonden opgelopen, die in het ziekenhuis gehecht moesten worden. Uit de mondelinge toelichting ter terechtzitting van de raadsvrouw van [slachtoffer 2] ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer sinds het incident angstig is op straat en dat zijn psychische klachten zijn verergerd.
Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers op ernstige wijze, en zonder noemenswaardige aanleiding, geschonden en hen schrik aangejaagd. De rechtbank rekent het verdachte verder aan dat hij bij beide slachtoffers in het openbaar geweld heeft toegepast. Slachtoffers en getuigen van dergelijke incidenten kunnen door deze ervaring nog lange(re) tijd hevige gevoelens van angst en onveiligheid ervaren.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor bedreiging onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid in het nadeel van verdachte mee bij de straftoemeting;
- de over verdachte uitgebrachte reclasseringsadviezen van GGZ Fivoor Haarlem, gedateerd 2 juni 2020 (door [reclasseringswerker] ), 7 juli 2020 (door [reclasseringswerker] ) en 14 augustus 2020 (door [reclasseringswerker] ).
De op te leggen straf
Bij de bepaling van de straf en de hoogte daarvan heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar hetgeen als uitgangspunt wordt geformuleerd in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS). Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 12 (twaalf) maanden moet worden opgelegd.
De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, 6 (zes) maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 3 (drie) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank contact met GGZ Reclassering Fivoor, begeleiding door Ambulant Centrum Fivoor en het meewerken aan middelencontrole voor alcohol en drugs noodzakelijk. Dergelijke verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Tot slot acht de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal tevens als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De opgelegde straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat verdachte gebaat is bij spoedige hulpverlening ter voorkoming van recidive. Om verdachte in de toekomst ervan te (blijven) weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, waartoe onder meer behandeling voor zijn middelengebruik noodzakelijk is, zal de rechtbank de proeftijd op een langere periode dan gebruikelijk vaststellen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van feit 2 primair
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.100,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het ontbreken van een onderbouwing op het punt van de blijvende littekens en de toegenomen psychische klachten en refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering geheel toe te wijzen, inclusief wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 100,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 primair bewezen verklaarde feit.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van een deel van de gestelde immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Uit de onderbouwing blijkt dat ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake is van bij de benadeelde reeds bestaande psychische klachten. De rechtbank acht voldoende onderbouwd aannemelijk geworden dat deze psychische klachten zijn verergerd als gevolg van het bewezenverklaarde, zodat sprake is van rechtstreeks geleden schade. Het komt de rechtbank billijk voor de immateriële schade te schatten op een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken en die op dit moment worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
3 (drie) jaren;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich zal melden bij GGZ Reclassering Fivoor, Zijlweg 148C, 2015BJ Haarlem, zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich laat behandelen door Ambulant Centrum Fivoor, of een soortgelijke instelling, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde houdt zich hierbij aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
  • Bij een terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek voor de duur van maximaal zeven weken;
  • mee zal werken aan middelencontrole van alcohol en drugs, zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Vordering tot schadevergoeding feit 2 primair
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 600,-, bestaande uit € 100,- als vergoeding voor de materiële en € 500,- als vergoeding voor de immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
Schadevergoedingsmaatregel
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 600,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.D. Gunster, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. K.I. de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 september 2020.
mr. M.D. Gunster en mr. K.I. de Jong zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1:
Een
proces-verbaal van aangifte(dossierpagina 3 t/m 5). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 27 februari 2020 door aangever [slachtoffer 1] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Ik woon op [adres] . Op 27 februari 2020, rond 00.10 uur, besloot ik naar buiten te lopen om te kijken waar de brandlucht vandaan kwam.
Ik deed de portiekdeur naar buiten open. Ik zag een man op een snorfiets rijden.
Ik zag dat hij naar mij toe liep. Ik hoorde de man roepen: "Ik ga je afmaken. Ik ga je vermoorden." Hij pakte mijn jas vast met zijn linkerhand. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes vast had. Ik voelde dat hij mij in zijn richting trok. Ik werd in de richting getrokken van het mes. Ik zag dat de man het mes vlak voor mijn keel hield, ter hoogte van mijn kin. Ik zag dat het snijvlak van het mes mijn richting op wees.
Ik hoorde de man op dit moment zeggen: "Ik ga je afmaken.”
Een
proces-verbaal van bevindingen(dossierpagina 6 t/m 8). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant:
Op 27 februari 2020, te 00:19 uur kwamen wij ter plaatse op [adres] . Daar stond [verdachte] . Ik vroeg hem of hij zojuist inderdaad iemand met een mes had bedreigd.
Ik hoorde [verdachte] zeggen:" Nee meneer ik zweer het dat is niet waar, ik kan niet eens een kip slachten laat staan dat ik een mens de keel door kan snijden".
Ik vroeg hem of hij iemand had bedreigd met een mes, ik heb hem niet gezegd hoe het mes is gebruikt tijdens deze bedreiging.
Een
proces-verbaal van bevindingen(dossierpagina 19). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant:
Op 27 februari 2020 was ik op [adres] ter hoogte van [adres] . Ik werd aangesproken door een jongen die mij later bekend werd als zijnde: [getuige 2] . Hij vertelde mij het volgende:
"Ik woon op [adres] . Ik was om ongeveer 00.10 uur in mijn
slaapkamer en hoorde een soort van ruzie op straat. Ik hoorde iemand zeggen "Ik ben niet bang om iemands keel door te snijden"."
Een
proces-verbaal van bevindingen(dossierpagina 11 t/m 14). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant:
Op 27 februari 2020 ben ik in gesprek gegaan met [verdachte] . Ik vroeg [verdachte] of de scooter waar hij naast stond zijn scooter was. Dit betrof de scooter waar hij even daarvoor mee gelopen had. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat dit inderdaad zijn scooter was. Ik vroeg [verdachte] of ik in zijn scooter mocht kijken, waarna ik hem bevestigend hoorde antwoorden. Ik zag dat er in het buddyseat een handdoek lag en dat daar een "steakmes" in zat.
Ten aanzien van feit 2 primair:
De
verklaring van verdachteop de terechtzitting van 25 augustus 2020, inhoudende:
Ik heb een paar prikkende bewegingen naar voren gemaakt en ik heb [slachtoffer 2] daarbij onder andere in zijn borst en rug geraakt.
Een
proces-verbaal van verhoor(dossierpagina 26 t/m 28). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 31 mei 2020 door aangever ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:
Op 30 mei 2020 heeft hij mij vier keer in mijn lichaam gestoken met een priem.
Ik zat te chillen bij de Molenplas in Haarlem. Ik zag dat [verdachte] een priem in de lucht hield en een hakbeweging op mij maakte. Ik had op dat moment een groene zomerjas aan, maar ik voelde dat de priem op mijn borst terecht kwam. Ik voelde gelijk een warme gloed rond het gebied waar ik op was gestoken door [verdachte] .
Ik zag later pas toen hij klaar was dat er gaatje in mijn borst zat met daaromheen veel bloed.
Ik ben in totaal vier keer geraakt door de priem, één keer in mijn borst, één keer in mijn linkerarm en twee keer in mijn schouderblad.
Ik heb in totaal acht hechtingen gekregen voor de verwondingen.
Een
proces-verbaal van bevindingen(dossierpagina 58 t/m 59). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant:
Op 1 juni 2020 hoorde ik telefonisch de getuige genaamd [getuige 3] , geboren op [geboortedatum] .
VERKLARING [getuige 3]
"Ik was naar de Molenplas. Er ontstond een discussie tussen een man en [slachtoffer 2] .
Ik zag dat de man vanuit een tasje een voorwerp pakte, een schroevendraaier-achtig iets. Ik zag dat de man [slachtoffer 2] meerdere keren stak."
Hierna heb ik [getuige 3] gevraagd of hij heeft gezien dat de man van 'beneden naar boven' of van 'boven naar beneden' de stekende bewegingen had gemaakt.
Hierop hoorde ik [getuige 3] zeggen dat het van boven naar beneden was.
Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring opgemaakt op 31 mei 2020, inhoudende:
Wonden allen capillair wat lekkend "2mm wijkend, 0,5cm lang
Anamnese:
Tepel, rug, schouder, oksel
Conclusie:
Oppervlakkige steekverwonding thoracaal R en L.
Een
proces-verbaal van bevindingen(dossierpagina 49). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
Op 30 mei 2020 is [verdachte] aangehouden. [verdachte] heeft iemand gestoken met een voorwerp. Het voorwerp is aangetroffen en aan mij overgedragen. Het is een soort van grondanker. Ik zag dat het een stuk draadstaal betrof waaraan een punt was gesloten en aan de andere kant een handgreep was bevestigd. Gezien de lengte en vorm en scherpe punt is het aannemelijk dat men het voor een priem aanziet.