Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Beschikking van de kantonrechter
procedure
- het verzoek met bijlagen, ter griffie ingekomen op 4 augustus 2020;
- een nadere toelichting op het verzoek, ter griffie ingekomen op 18 augustus 2020.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot uitkering van kindsdelen in de nalatenschap van de echtgenoot van de betrokkene, die onder bewind is gesteld. Verzoekers, de kinderen van de betrokkene, vroegen de kantonrechter om toestemming om de kindsdelen uit te keren, omdat de betrokkene momenteel in een verzorgingstehuis verblijft en een hoge eigen bijdrage in de zorgkosten moet betalen. De verzoekers stelden dat een uitkering van de kindsdelen noodzakelijk was om de financiële druk op de betrokkene te verlichten, vooral omdat haar eigen bijdrage zou stijgen bij een mogelijke verhuizing naar een andere zorginstelling.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoek en de bijlagen, waaronder het testament van de betrokkene, waarin de voorwaarden voor de opeisbaarheid van de erfdelen zijn vastgelegd. De rechter heeft vastgesteld dat de kindsdelen op dit moment niet opeisbaar zijn, en dat het verzoek om uitkering van de kindsdelen niet in het belang van de betrokkene is. De kantonrechter oordeelde dat het doen van een onverplichte uitkering het vermogen van de betrokkene zou verminderen, wat niet wenselijk is, vooral gezien de zorgkosten die zij moet dragen. De rechter benadrukte dat als de betrokkene had gewild dat haar vermogen naar haar kinderen zou gaan, zij eerder actie had moeten ondernemen door middel van estateplanning of het opmaken van een levenstestament.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen, met de beslissing dat de kindsdelen niet kunnen worden uitgekeerd, omdat dit niet in het belang van de betrokkene zou zijn. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.