ECLI:NL:RBNHO:2020:6894

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
C/15/297113 / HA ZA 19-795
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident inzake opheffing van conservatoire beslagen in civiele procedure

In deze civiele procedure, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, is op 26 augustus 2020 een vonnis in incident gewezen. De zaak betreft een vordering van Groza c.s. en Aktua c.s. tot opheffing van conservatoire beslagen die door [eiser 1] c.s. zijn gelegd. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van de vorderingen van Groza c.s. en Aktua c.s. op basis van artikel 223 Rv, dat voorlopige maatregelen toestaat in afwachting van de hoofdprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende samenhang is tussen de provisionele vordering en de hoofdvordering, waardoor Groza c.s. en Aktua c.s. ontvankelijk zijn in hun verzoek.

De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van Groza c.s. en Aktua c.s. beoordeeld, waarbij zij aanvoerden dat [eiser 1] c.s. in strijd met de goede procesorde hebben gehandeld door selectief bewijs aan te leveren. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat [eiser 1] c.s. de waarheidsplicht hadden geschonden. Ook de stelling dat de vorderingen van [eiser 1] c.s. ondeugdelijk waren, werd door de rechtbank verworpen, omdat de procedure in de hoofdzaak zich nog in een vroeg stadium bevond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van Groza c.s. en Aktua c.s. afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak, waarbij een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. H.A. Pott Hofstede.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer / rolnummer: C/15/297113 HA ZA 19-795
Vonnis in incident van 26 augustus 2020
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente],
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 1], gemeente [gemeente],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HET KRAAIENNEST HOLDING B.V.,
gevestigd te [plaats 1], gemeente [gemeente],
eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
advocaat: mr. F.J. Laagland te Eindhoven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROZA B.V.,
gevestigd te Haarlem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMBN B.V.,
gevestigd te Weert,
3.
[gedaagde 1],
wonende te [plaats 2],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AKTUA VASTGOED B.V.,
gevestigd te Nieuw-Vennep,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SYLVESTRE BEHEER B.V.,
gevestigd te Nieuw-Vennep,
6.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 3],
gedaagden in het hoofdzaak, eiseressen in het incident,
advocaat: mr. F.J. van Velsen te Haarlem.
Eisers in de hoofdzaak worden hierna aangeduid als [eiser 1], [eiser 2] en de Kwekerij, en gezamenlijk als [eiser 1] c.s.
Gedaagden in de hoofzaak sub 1-3 worden afzonderlijk aangeduid als Groza, BMBN, en [gedaagde 1] (gezamenlijk: Groza c.s.), en gedaagden in de hoofzaak sub 4-6 worden aangeduid als Aktua, Sylvestre en [gedaagde 2] (gezamenlijk: Aktua c.s.).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 11 maart 2020, waarbij Groza c.s. is toegestaan om Aktua c.s. te dagvaarden in vrijwaring, en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie en incidentele provisionele vordering tot opheffing beslagen met producties van de zijde van Groza c.s. en Actua c.s.;
  • de akte houdende bewijsaanbod van de zijde van Groza c.s. en Actua c.s.;
  • de conclusie van antwoord in het incident met producties van de zijde van [eiser 1] c.s.;
  • de akte uitlating producties in het incident van de zijde van Groza c.s. en Actua c.s.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Groza c.s. en Actua c.s. vorderen in dit incident - samengevat - dat de rechtbank bij provisioneel vonnis in incident, uitvoerbaar bij voorraad:
de door [eiser 1] c.s. ten laste van Groza c.s. en Actua c.s. gelegde beslagen opheft;
[eiser 1] c.s. verplicht binnen 48 uur na betekening van dit vonnis:
alle maateregelen te treffen die nodig zijn om de conservatoire beslagen op te heffen, alsmede
aan (de advocaat van) Groza c.s. en Actua c.s. langs elektronische weg afschrift van het bewijs van deze maatregelen te verstrekken;
met betrekking tot de onder 2 genoemde maatregelen zal bepalen dat ten aanzien van de ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder hun respectievelijke huurders gelegde derdenbeslagen, de mededeling van opheffing van de beslagen door [eiser 1] c.s. zal dienen plaats te vinden door betekening bij deurwaardersexploot van een brief met daarin een rectificatietekst;
de veroordeling onder 2 en 3 versterkt met een door [eiser 1] c.s. te verbeuren dwangsom;
[eiser 1] c.s. verbiedt om uit hoofde van hetzelfde feitencomplex nieuwe conservatoire beslagen te leggen;
bepaalt dat indien [eiser 1] c.s. nieuwe conservatoire beslagen wensen te leggen op basis van een ander feitencomplex, zij bij het indienen van een verzoekschrift daartoe, dit vonnis dienen over te leggen;
een en ander met veroordeling van [eiser 1] c.s. in de kosten van het incident, te begroten op de daadwerkelijk te maken kosten, subsidiair de kosten volgens het liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
[eiser 1] c.s. voeren verweer in het incident dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.
2.3.
Een provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv strekt ertoe om voor de duur van de aanhangige hoofdprocedure voorlopige maatregelen te laten treffen. Deze vordering dient samen te hangen met de hoofdvordering en eiser dient daarbij voldoende belang te hebben. Bovendien moet van eiser niet kunnen worden gevergd dat hij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht. Bij de beoordeling dient de rechtbank de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak, en van de proceskansen daarin.
2.4.
Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, blijkt van het bestaan van de hiervoor bedoelde samenhang, zodat Groza c.s. en Actua c.s. ontvankelijk zijn in hun provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv.
2.5.
Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van het beslag onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger - in dit geval [eiser 1] c.s. - ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Voorts zal de rechtbank hebben te beslissen aan de hand van een afweging van de wederzijdse belangen.
2.6.
Groza c.s. en Actua c.s. betogen dat [eiser 1] c.s. in het beslagrekest van 18 november 2019 in strijd hebben gehandeld met de eisen van de goede procesorde en tevens de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv hebben geschonden. Groza c.s. en Actua c.s. voeren daartoe aan dat in het beslagrekest selectief WhatsApp berichten zijn overgelegd, zonder daarbij de juiste context te schetsen. De rechtbank volgt Groza c.s. en Actua c.s hierin niet. Alhoewel in het beslagrekest inderdaad losse WhatsApp berichten zijn overgelegd zonder dat direct duidelijk wordt hoe het gesprek is verlopen en op welke vragen antwoord wordt gegeven en [eiser 1] c.s. alleen de voor hun gunstige WhatsAppberichten in het beslagrekest hebben aangehaald, is naar het oordeel van de rechtbank voorshands onvoldoende gebleken dat sprake is van misleiding of het op het verkeerde been zetten van de voorzieningenrechter. Het betoog van Groza c.s. en Actua c.s. dat de aangehaalde WhatsApp berichten moeten worden gelezen in de context van de door Groza c.s. en Actua c.s. overgelegde verslagen van (met name) telefonische gesprekken, maakt dit niet anders. [eiser 1] c.s. beschikten ten tijde van het indienen van het beslagrekest niet over deze gespreksverslagen, zodat hen niet kan worden verweten dat zij deze verslagen niet hebben overgelegd. Volgens Groza c.s. en Actua c.s. waren [eiser 1] c.s. wel van de inhoud van die gesprekken op de hoogte, maar een belangrijk geschilpunt tussen partijen heeft nu juist betrekking op het feit dat zij een sterk verschillende herinnering hebben over de gang van zaken en hetgeen tijdens de telefonische overleggen wel en niet is besproken. De rechtbank is van oordeel dat [eiser 1] c.s. geen waarheidsplicht hebben overtreden door in het beslagrekest hun lezing van de gang van zaken te schetsen.
2.7.
Verder voeren Groza c.s. en Actua c.s. aan dat [eiser 1] c.s. in het beslagrekest stellingen hebben ingenomen waarvan zij wisten, althans behoorden te weten dat die onjuist waren. Het gaat volgens Groza c.s. en Actua c.s. meer specifiek om nummers 5, 25, 40 en 44 van het beslagrekest. De rechtbank overweegt dat voornoemde onderdelen geen (zuivere) feitelijkheden betreffen die onwaar zijn gebleken, maar standpunten van [eiser 1] c.s. over hoe de omstandigheden van het geval, binnen de rechtsverhouding tussen partijen, moeten worden gekwalificeerd. Groza c.s. en Actua c.s. betwisten deze kwalificaties, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag of sprake is van een beleggingsrelatie tussen partijen en of Groza c.s. en Actua c.s. voldoende onderzoek hebben gedaan naar de vermogenspositie van [eiser 1] c.s.. Over deze twistpunten zal (voor zover van belang) in de hoofdzaak een beslissing moeten worden genomen. Ook hiervoor geldt dat [eiser 1] c.s. geen waarheidsplicht hebben geschonden door in het beslagrekest hun standpunt uiteen te zetten.
2.8.
Tot slot hebben Groza c.s. en Actua c.s. in dit incident aangevoerd dat de vorderingen van [eiser 1] c.s. in de hoofdzaak ondeugdelijk zijn. Waar echter de procedure in de hoofdzaak zich nog in een vroeg stadium bevindt (de mondelinge behandeling na antwoord moet immers nog plaatsvinden), kan voorshands niet worden gezegd dat van de door [eiser 1] c.s. ingestelde vorderingen, afgezet tegen hetgeen Groza c.s. en Actua c.s. daartegenover hebben aangevoerd, de ondeugdelijkheid summierlijk is gebleken als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv. De enkele omstandigheid dat vergelijkbare vorderingen tegen Groza c.s. en Actua c.s. in de zaken van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] door deze rechtbank zijn afgewezen (en dat het gerechtshof de beslissing in de zaak van [betrokkene 1] heeft bekrachtigd) is onvoldoende om die conclusie te rechtvaardigen. Dit betreffen immers beslissingen in andere zaken. Dat volgens Groza c.s. en Actua c.s. in deze zaak dezelfde bewijsmiddelen beschikbaar zijn als in de zaken van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], waaronder gedetailleerde gespreksverslagen, maakt dit niet anders. Groza c.s. en Actua c.s. gaan er aan voorbij dat de inhoud van die gespreksverslagen in alle zaken verschillend is, terwijl die inhoud nu juist voor de beoordeling van belang is. Het gaat het bestek van dit incident te buiten om in dit verband uitvoerig in te gaan op de stellingen van partijen over en weer. Die discussie behoort niet in dit incident, maar in de hoofdzaak plaats te vinden. In dit incident wordt slechts beoordeeld of de ondeugdelijkheid van de vorderingen van [eiser 1] c.s. summierlijk is gebleken, hetgeen niet het geval is. Voor toewijzing van de provisionele vordering is daarom geen plaats.
2.9.
Ook de te maken belangenafweging leidt niet tot een andere beslissing. Het belang van [eiser 1] c.s. bij handhaving van het beslag is gelegen in het te gelde kunnen maken van de vordering indien en voor zover deze wordt toegewezen. Het spoedeisend belang bij opheffing van de beslagen van Groza c.s. en Actua c.s. is daarentegen niet gebleken. Zij betogen weliswaar dat zij schade lijden door de beslagen omdat zij daardoor hun bedrijfsvoering hebben moeten staken, maar voeren ook aan dat de verkoop van de beslagen percelen “met verwachtingswaarde” hoe dan ook niet meer mogelijk is, omdat het gespecialiseerde verkoopapparaat dat daarvoor vereist is, inmiddels niet meer voorhanden is. Mede gelet op de stelling dat de schade reeds onomkeerbaar is geleden, moet de conclusie luiden dat Groza c.s. en Actua c.s. bij opheffing van de beslagen geen dermate spoedeisend belang hebben, dat zij de uitkomst van de bodemprocedure niet zouden kunnen afwachten. De vraag of de beslagen als vexatoir moeten worden aangemerkt zal in het kader van de aansprakelijkheidsvraag moeten worden beantwoord, maar leidt gezien het voorgaande niet nu al tot opheffing van de beslagen.
2.10.
Groza c.s. en Actua c.s. hebben ook nog aangevoerd dat de (middellijk) bestuurders van Groza en Actua, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], belang hebben bij opheffing van de ten laste van hen gelegde beslagen, zodat zij over financiële middelen komen te beschikken. Dat zij thans over onvoldoende financiële middelen beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien of om verweer te kunnen voeren in deze procedure, is echter gesteld noch gebleken en is ook verder niet van enige toelichting of concretisering voorzien. Voorshands is derhalve de conclusie dat het belang van [eiser 1] c.s. bij handhaving van het beslag moet prevaleren boven het belang van Groza c.s. en Actua c.s. bij onmiddellijke opheffing.
2.11.
Dit leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Groza c.s. en Actua c.s. in dit incident zullen worden afgewezen.
2.12.
Groza c.s. en Actua c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in incident
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt Groza c.s. en Actua c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 543 aan salaris advocaat;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak, in conventie en in reconventie
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 oktober 2020voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.