ECLI:NL:RBNHO:2020:6881

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
15.304455.19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met dodelijke afloop door verdachte met psychische stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 december 2019 in Haarlem een hoogbejaarde man heeft mishandeld. De verdachte heeft de man meermalen met gebalde vuist op het hoofd geslagen, wat heeft geleid tot een hersenbloeding en uiteindelijk de dood van het slachtoffer op 28 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen opzet was van de verdachte om zwaar letsel toe te brengen, maar dat de mishandeling wel degelijk heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit van mishandeling met de dood als gevolg bewezen verklaard. De verdachte is niet strafbaar verklaard vanwege een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, en de rechtbank heeft besloten tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de broer van het slachtoffer, voor de geleden materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.304455.19 (P)
Uitspraakdatum: 1 september 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1962 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] (detentieadres),
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.N. Verlinden, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2019 te Haarlem, aan (de hoogbejaarde) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een grote bloeding in zijn hoofd en/of verlamming in zijn linkerarm, heeft toegebracht, door meermalen met kracht met gebalde vuist tegen/op zijn hoofd te slaan en/of te stompen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2019, te Haarlem, (de hoogbejaarde) [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met kracht met gebalde vuist tegen/op zijn hoofd te slaan en/of te stompen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe – in het kort en zoals weergegeven in haar schriftelijk requisitoir – aangevoerd, dat verdachte met het meermalen met de vuist slaan op het hoofd van het op hoge leeftijd zijnde slachtoffer, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, hetgeen zich ook heeft geopenbaard in de zin van een bloeding in de hersenen van het slachtoffer met de dood als gevolg. Aldus heeft verdachte ten minste voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (met de dood als gevolg).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit en heeft daartoe aangevoerd dat met enkel het slaan op het hoofd van het slachtoffer opzet bij verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet kan worden vastgesteld; ook niet in voorwaardelijke zin. De raadsman stelt zich op het standpunt dat wel bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de medische en forensische bevindingen uit het strafdossier onbetwist kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 28 december 2019 is komen te overlijden als gevolg van een bloeding in zijn hersenen, welke bloeding is veroorzaakt door uitwendig toegepast geweld. Dit geweld heeft daaruit bestaan dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, op 22 december 2019 meerdere keren met gebalde vuist op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe dit door verdachte toegepaste geweld dient te worden gekwalificeerd en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Op grond van de inhoud van het strafdossier, waaronder de forensische waarneming op het lichaam van [slachtoffer] , en het verhandelde ter terechtzitting kan niet zonder meer worden vastgesteld of (en hoe hard) al de door verdachte beweerde vuistslagen het hoofd van [slachtoffer] hebben geraakt. Op de dag dat hij in het ziekenhuis werd opgenomen, werd bij [slachtoffer] door verbalisanten aangezichtsletsel waargenomen in de zin van een opgezwollen bovenlip, een gescheurde en bebloede onderlip en een bloeduitstorting onder zijn linkeroog. Daarnaast werden blauwe plekken waargenomen op de voorzijde van de schouderkoppen, de linker handrug, de onderarm en de knokkels van de rechterhand. Laatstgenoemd letsel laat naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid open dat de vuistslagen deels op een andere plek dan het hoofd terecht zijn gekomen, al dan niet omdat [slachtoffer] zich heeft verweerd. Door de schouwarts werd op de dag van overlijden in het gezicht van [slachtoffer] een bloeduitstorting waargenomen op het linker oog en daaronder een scheurtje van de huid van 1 centimeter, mogelijk veroorzaakt door een kapot brillenglas. Volgens de forensisch arts is [slachtoffer] overleden aan een hersenbloeding, welke gefaciliteerd kon worden door de antistollingsmedicatie die [slachtoffer] na een in 2014 doorgemaakt herseninfarct gebruikte, in combinatie met een gering trauma.
3.3.1
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Als het vorenstaande in samenhang wordt bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het bewijs ontbreekt dat verdachte zodanig heeft geslagen dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan (voorwaardelijk opzet). Het enkele feit dat hij [slachtoffer] , een oudere man, meerdere keren met de vuist op/tegen het hoofd heeft gestompt, is daartoe onvoldoende.
Nu voorts bewijs ontbreekt dat verdachte de bedoeling had zodanig letsel toe te brengen (vol opzet), acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat:
hij op 22 december 2019, te Haarlem, (de hoogbejaarde) [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met gebalde vuist op zijn hoofd te stompen terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte en de maatregel van terbeschikkingstelling

5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht en de conclusies van de gedragsdeskundigen gevorderd dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: Tbs-maatregel) met dwangverpleging acht zij – gezien de langdurige en problematische behandelgeschiedenis, het mijdend gedrag van verdachte ten aanzien van begeleiding, behandeling en inname van medicatie in samenhang met de huidige psychische toestand van verdachte – noodzakelijk.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen, hem om die reden te ontslaan van alle rechtsvervolging en aan verdachte de Tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte in het PPC nu geruime tijd niet meer op de crisisafdeling verblijft en dat door medicatie de psychose in remissie is. Bovendien heeft hij geen justitiële documentatie. Volgens de raadsman kan het recidivegevaar met medicatiecontrole en beveiliging ook worden ingeperkt in een andere setting dan een Tbs-kliniek.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Deskundigenadviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van meerdere omtrent verdachte opgemaakte rapportages, te weten:
- Pro Justitia-rapportage van 15 april 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. A.M.T. Spies;
- Pro Justitia-rapportage van 18 april 2020, opgemaakt door psychiater J.C. Laheij;
- Reclasseringsadvies Fivoor van 24 april 2020, opgemaakt door [reclasseringswerker] .
De inhoud van de bovenstaande rapportages zal hierna kort worden aangehaald.
De Pro Justitia-rapportage van
GZ-psycholoog Spieshoudt onder meer het volgende in:
In geval van verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een schizoaffectieve stoornis, bipolaire type, onafgebroken. De symptomen passend bij zijn schizoaffectieve stoornis, bipolaire type, onafgebroken zijn: achterdocht, associatieve belevingen en de paranoïde gekleurde wanen, met daarnaast veel stemmingswisselingen.
Deze stoornis was ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte in hoge mate.
Verdachte is bekend met een langdurig psychiatrisch verleden (vanaf zijn 18e jaar) en met een langdurige BOPZ historie. De laatste drie jaar is hij vrijwel onafgebroken gedwongen behandeld. Contacten met anderen zijn voor hem veelal stressvol. Op 22 december 2019 gedraagt verdachte zich oninvoelbaar naar de hulpverleners, die hem, door zijn agressief dreigende houding, zijn medicatie slechts konden aanreiken, zonder erop toe te kunnen zien of hij ze ook zou innemen. Ook de woonbegeleiders rapporteren oninvoelbaar gedrag en bizarre uitspraken. Dit wijst op een floride psychotisch toestandsbeeld. Hij gaat even naar buiten en wanneer hij uit de lift op zijn etage stapt, ziet hij een vreemde man staan. Hij kent deze man niet en door de aanwezige achterdocht, associatieve belevingen en paranoïde gekleurde wanen, ervaart hij veel spanning. Zijn psychotische belevingen worden verder geactiveerd. Ook tijdens het voorliggende onderzoek geeft onderzochte een verwarde, bizarre beschrijving van wat hem dreef op 22 december bij de ontmoeting bij de lift. De realiteitstoetsing was niet aanwezig. Onderzochte reageerde agressief en het kwam tot een handgemeen met zeer veel geweld. Toen hij zichzelf veilig voelde, omdat de andere partij niet meer reageerde, trok hij zich terug en ging naar huis. Omdat verdachte in een floride psychotisch toestandsbeeld verkeerde, werd zijn gedrag gestuurd door zijn psychotische belevingen en is de realiteitstoetsing sterk vervormd. Passend en zorgelijk is dat bij deze sterk vervormde realiteitstoetsing geen oog is voor de ernst en impact van zijn agressieve uitingen en ook berouw of spijt lijkt te ontbreken. Zorgelijk is ook dat verdachte nog steeds psychotisch, moeilijk te behandelen en te begeleiden is en niet is opgeknapt.
Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
Het recidivegevaar op geweld en ernstig lichamelijk letsel wordt hoog ingeschat.
Een langdurig klinische behandeling van de aanwezige stoornis met een hoger beveiligingsniveau als een terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt noodzakelijk geacht. De huidige responsiviteit op behandeling is laag en de behandeltrouw neemt niet toe, ondanks de rechterlijke machtigingen en een gedwongen kader van behandeling. Tegelijkertijd is er in toenemende mate sprake van dreiging en agressie. Verdachte blijft zich onttrekken aan voorwaarden, waaronder het niet innemen van medicatie en/of het toelaten van controle daarop, en is sprake van een toename van geweldsuitingen of ander ongewenst gedrag. Deze ontwikkeling lijkt in stand te worden gehouden door een uiterst gering probleembesef en ontbrekend probleeminzicht; door een ontbrekend inzicht op de risico's in agressief gedrag gecombineerd met een chronisch psychotisch toestandsbeeld. Om deze redenen wordt geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt niet haalbaar geacht.
De Pro Justitia-rapportage van
GZ-psychiater Laheijhoudt onder meer het volgende in:
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, gediagnosticeerd als een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type, onafgebroken. Hij is reeds vanaf 1980 uitgebreid bekend in de GGZ met deze chronische psychiatrische stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was deze stoornis ook aanwezig en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte in hoge mate. Ten tijde van het ten laste gelegde was hij floride psychotisch met paranoïde gedachtegang en hallucinaties. Bij de onverwachte confrontatie met een hem onbekende man in zijn wooncomplex waar hij al langer dacht dat er indringers in zijn woning kwamen en spullen van hem stalen, voelde hij zich onmiddellijk bedreigd. Hij handelde vervolgens geheel vanuit zijn paranoïde beleving, reageerde agressief en viel de indringer aan om zichzelf te verdedigen. Ook nu achteraf is er een gestoorde realiteitstoetsing waarbij betrokkene geheel ervan overtuigd is dat het een kwestie was van leven of dood en beroept hij zich op noodweer.
Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
Het recidivegevaar op geweldsincidenten is hoog. Verdachte heeft eerder gewelddadig gedrag vertoond naar hulpverleners en derden. Verdachte heeft niet alleen een ontbrekend ziektebesef en inzicht maar is bij een gebrekkige realiteitstoetsing in zijn psychose ook nog ontremd. Hij ageert in zijn achterdocht met dreigende agressie.
De behandeling en stabilisatie van het ziektebeeld verloopt moeizaam en ondanks interventies met gedwongen opnames is er een verslechtering van het beloop door medicatie ontrouw en een zorg mijdende opstelling van verdachte. Tegelijkertijd neemt de onvoorspelbaarheid en de dreiging toe en al is verdachte verder nog niet bij justitie bekend, er zijn wel eerdere meldingen van geweldsincidenten. Vanwege de ernst van de ten laste legging en de zorg mijdende opstelling, wordt behandeling binnen een hoog beveiligde forensische setting noodzakelijk geacht, om de impuls- en agressie doorbraken te kunnen hanteren.
Geadviseerd wordt demaatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen en een langer durend resocialisatie traject aan te gaan met aandacht voor de vele psychosociale stressoren. Het is vanwege het verslechterend psychiatrisch beeld van de afgelopen jaren niet te overzien binnen welke termijn of in welke mate resocialisatie haalbaar zal zijn.
De reclasserings-rapportage van
reclasseringswerker [reclasseringswerker]houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene is een first-offender. Hij is gediagnosticeerd met een schizoaffectieve stoornis, bipolaire type. Er zou al vele jaren onafgebroken sprake zijn van psychoses waarbij betrokkene vooral stemmen hoort (onder andere van zijn ouders). Alhoewel betrokkene nooit eerder met justitie in aanraking is geweest, zou er wel sprake zijn geweest van dreigend en grensoverschrijdend gedrag richting RIBW-medewerkers en buurt- en medebewoners. Eén medebewoner is hij naar de keel gevlogen en hij heeft zijn handen om diens keel geklemd. Daarnaast is betrokkene, zeker de laatste jaren, bekend met gedrag dat kan omslaan van vriendelijk naar dreigend op een oninvoelbare wijze. Betrokkene heeft beperkt meegewerkt aan het tot stand komen van dit rapport. GGZ Reclassering Fivoor is van mening dat hierbij geen sprake was van onwil, maar van onmacht en wantrouwen voortkomend uit zijn psychiatrische problematiek.
Het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
GGZ Reclassering Fivoor is van mening dat een Tbs met voorwaarden mogelijk uitvoerbaar is, maar niet haalbaar. Gezien de ernst van de problematiek van betrokkene zal hij niet in staat zijn om aan gestelde voorwaarden te voldoen. Tbs met dwangverpleging lijkt de enige mogelijkheid om betrokkene in een behandelsetting te krijgen die bij hem past en waarbij er een mogelijkheid is tot stapsgewijze resocialisatie waarbij de veiligheid van anderen en de maatschappij geborgd blijft.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte over en volgt hun advies. Het bewezen geachte kan verdachte derhalve wegens de ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De maatregel van terbeschikkingstelling
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan onder meer tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 22 december 2019 schuldig gemaakt aan mishandeling door bij het uitkomen van de lift in de flat waar hij woont, uit het niets, een willekeurige passant die bij de lift stond te wachten, een man op hoge leeftijd, meermalen met zijn vuisten op het hoofd te stompen. Door zijn handelen is het slachtoffer onder meer letsel aan het hoofd toegebracht, waardoor in de hersenen een niet-operabele bloeding is ontstaan, waaraan het slachtoffer op 28 december 2019 is overleden. Deze gebeurtenis is, tot op de dag van vandaag, zeer ingrijpend voor de familie en vrienden van het slachtoffer, hetgeen ter terechtzitting op indringende wijze is verwoord in de slachtofferverklaringen van een oudere broer en nicht van het slachtoffer.
Documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 30 april 2020, waaruit blijkt dat hij nooit eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsfeiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de onder 5.3 genoemde rapportages.
Maatregel
Zoals reeds onder 5.3 overwogen, leed verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde mishandeling (met de dood tot gevolg) aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van onafgebroken psychosen, veroorzaakt door een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type.
De deskundigen, alsmede GGZ Reclassering Fivoor komen tot een hoog recidiverisico, nu geen sprake is van ziektebesef of ziekte-inzicht en er geen motivatie voor behandeling is. Bovendien is sprake van een verslechtering van het beloop doordat verdachte medicatieontrouw en zorg mijdend is en voorts sprake is van daarmee samenhangende herhaaldelijke geweldsuitbarstingen.
Bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte een maatregel in de vorm van Tbs moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat een Tbs-maatregel aan de orde kan zijn wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist en andere, minder ingrijpende, maatregelen niet effectief zijn (geweest).
Op grond van de hiervoor opgenomen bevindingen van de deskundigen stelt de rechtbank vast dat verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling, dat hij niet bereid is zich te houden aan afspraken en regels en dat ook geen sprake is van motivatie voor medicatiegebruik. Wanneer verdachte zijn medicatie niet inneemt en in een psychose terechtkomt, heeft hij geen ziektebesef en zelfinzicht. De psychoses gaan gepaard met waanbeelden van waaruit verdachte agressief wordt. Deze agressie heeft zich naast onderhavig bewezen verklaarde feit ook meerdere malen tegen hulpverleners gemanifesteerd.
De schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type van verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico is zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Verdachte is in het verleden in meerdere klinieken gedwongen opgenomen geweest, zonder het gewenste resultaat. In het licht hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen vereist dat aan verdachte de Tbs-maatregel wordt opgelegd.
Teneinde te kunnen resocialiseren heeft verdachte een langdurige, structurele en gecontinueerde behandeling nodig binnen een hoog beveiligde forensische setting. Enkel een Tbs-maatregel met dwangverpleging kan dit bieden.
De rechtbank neemt dan ook de adviezen van de deskundigen over en zal de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en bepalen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten [mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft] kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.

6.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [broer van slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.818,27ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit kosten uitvaart ten bedrage van € 1.513,35 en reis- en parkeerkosten ten bedrage van € 304,92. Daarnaast worden er proceskosten gevorderd voor het bijwonen van zittingen ten bedrage van totaal € 57,64.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde rechtstreeks voortvloeit uit het subsidiair bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over de verschillende bedragen vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening. Voor de kosten die zien op de uitvaart gaat de rechtbank uit van 8 april 2020 als aanvangsdatum van de wettelijke rente, voor de reis- en parkeerkosten van 16 juni 2020.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 57,64.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd:
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 37b, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[broer van slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.818,27, als vergoeding voor de geleden materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening, aan benadeelde partij voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Over de schadeposten wordt de wettelijke rente als volgt toegewezen:
  • over het bedrag van € 1.513,35 vanaf 8 april 2020;
  • over het bedrag van € 304,92 vanaf 16 juni 2020;
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 57,64, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [broer van slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.818,27 en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hierboven weergegeven.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
28 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. H. Brouwer en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 september 2020.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van verhoor (los bijgevoegd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 24 december 2019 door verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
“U houdt mij de verdenking voor.
Ik ben die man tegengekomen.
Het klopt dat ik hem 4 à 5 keer met mijn vuist tegen zijn hoofd heb geslagen.
Hij was in het gebouw waar ik woon.”
Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen (dossierpagina’s 55-56). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van [verbalisanten] dan wel een van hen:
“Op zondag 22 december 2019, omstreeks 19.00 uur, kwamen wij ter plaatse bij het Spaarne Gasthuis Haarlem Zuid te Haarlem. Het slachtoffer bleek te zijn: [slachtoffer] .
Wij, verbalisanten, zijn in gesprek gegaan met [slachtoffer] . Ik vroeg [slachtoffer] of hij ons kon vertellen wat er zojuist gebeurd was. Wij hoorden [slachtoffer] het volgende zeggen:
'Op zondag 22 december 2019, omstreeks 16.00 uur, ben ik op bezoek geweest bij mijn vriend. Mijn vriend is genaamd [naam] en is woonachtig op de [adres] . De woning van mijn vriend is gelegen op de tweede etage van de flat. Het betreft een flatwoning en deze woningen zijn van een bepaalde stichting.
Ik ben ongeveer 20 tot 30 minuten bij mijn vriend geweest en ben rond 16.30 uur weer weg gegaan. Ik liep vanaf de woning van mijn vriend richting de lift en drukte daar op het knopje van de lift om naar beneden te gaan. Ik zag dat de lift open ging en zag een voor mij volstrekt onbekende man staan in de lift. Ik hoorde deze man tegen mij zeggen: 'Wat doet u hier!?'. Voordat ik antwoord kon geven op zijn vraag, zag ik dat de man zijn rechtervuist balde en naar mijn gezicht uithaalde. Ik voelde dat de man mijn gezicht raakte en ik voelde gelijk een enorme pijnscheut in mijn gezicht. Ik voelde dat de man mij meerdere keren met zijn vuist in mijn gezicht sloeg. Ik had heel veel pijn en zag ook dat ik bloedde.'
Een schriftelijk bescheid (pagina’s 76-77), inhoudende een schouwverslag d.d. 29 december 2019 van [forensisch arts] , een deskundige in als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift, een schouw op de overledene [slachtoffer] houdt onder meer in:
“Tekenen van geweld:
blauwe plekken bdz voorzijde schouderkoppen, idem L handrug, onderarm en knokkels R hand
pupilgrootte R veel groter dan L, past bij hersenletsel
zwelling onder L oog met blauwe verkleuring, passend bij een bloeduitstorting.
Alle letsels passen bij het verhaal van stompen met een vuist op hoofd/gelaat en afweer met armen/handen.
Evaluatie:
so is 4 dagen na een handgemeen met vuistslagen op gelaat en hoofd overleden aan hersenletsel; dit is aangetoond door het maken van een CT-scan na binnenkomst in het ziekenhuis. De bloeding in de R hersenhelft is gefaciliteerd door het gebruik van een antistollingsmiddel (clopidogrel);
herhaling van de CT-scan op 23-12 toonde een toename ven de hersenbloeding. In overleg met familie wordt besloten voor een comfort behandeling en overlijdt so op 28-12 om 13:30. Het letsel is direct te relateren aan het handgemeen omdat so lopend naar zijn auto is gegaan en
de hersenbloeding in minuten voor uitvalsverschijnselen zorgde.
Conclusie
overleden aan de gevolgen van een handgemeen met als letsel een hersenbloeding, gefaciliteerd door het gebruik van een antistollingsmiddel ivm met een doorgemaakt herseninfarct in 2014.”
Een schriftelijke bescheid (pagina 84) , inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift, zijnde een overlijdensbericht d.d. 28 december 2019, houdt onder meer in:
“ Dhr. [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] -1936, is op 22-12-2019 opgenomen en op 28-12-2019 om 13.40 overleden op de afdeling Neurologie (VERPLEEGAFDEUNG NEUROLOGIE).
Conclusie/Diagnose bij overlijden: intralobaire bloeding, dd posttraumatisch
Bijzonderheden: niet-natuurlijke dood”