Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2020 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser
de heffingsambtenaar van de gemeente Purmerend, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
De woning is het best vergelijkbaar met het vergelijkingsobject [b] . Dit object is heeft evenals de woning een basis inhoud van 382 m³. Het vergelijkingsobject heeft 11 m² meer grond. Ook de grootte van beide bij elk van de afzonderlijke woningen behorende bergingen zijn gelijk. Dit vergelijkingsobject is ca. drie maanden nà de waardepeildatum verkocht voor € 340.000, zijnde € 29.000 meer dan de voor de woning per de waardepeildatum vastgestelde waarde. Gelet op het voorgaande alsmede gelet op de omstandigheid dat eiser zijn stelling, inhoudende dat de voorzieningen van het vergelijkingsobject bovengemiddeld zijn en dat verweerder hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden, in het licht gezien van hetgeen verweerder hieromtrent heeft gesteld, onvoldoende aannemelijk gemaakt om tot neerwaartse bijstelling van de waarde te kunnen leiden, is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde waarde ten opzichte van genoemd vergelijkingsobject niet in een onjuiste verhouding staat ten opzichte van de verkoopprijs van het vergelijkingsobject. Dat geldt, gelet op de verschillen, een en ander zoals vermeld in de matrix, evenzeer voor de verkoopprijzen van de overige vergelijkingsobjecten. Het door eiser bij het aanvullend beroepschrift overgelegde taxatierapport doet hier niet aan af. Daartoe overweegt de rechtbank uit dit rapport blijkt dat tussen partijen geen geschil van inzicht bestaat wat betreft de maatvoering en de objectkenmerken, met uitzondering van het voorzieningenniveau van [b] waarover de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld. Voorts leidt eiser uit de gerealiseerde verkopen van de vergelijkingsobjecten dezelfde waarden per waardepeildatum af als verweerder. Het geschil spitst zich toe op de vraag op welke wijze rekening moet worden gehouden met de verschillen in inhoud van de woning en de vergelijkingsobjecten. In de taxatieopbouw van eiser is de waarde per kuub van de woning gelijk aan de gemiddelde waarde per kuub van de vergelijkingsobjecten (€ 517). Dat resulteert in een waarde per kuub van de woning die aanzienlijk lager is dan die van [b] die over een gelijke inhoud beschikt (€ 558), en die van [e] , die 37 kuub groter is (€ 540). In de taxatieopbouw van verweerder wordt telkens aan grotere objecten een kleinere waarde per kuub toegekend, wat meer in de lijn der verwachting ligt. Weliswaar hanteert verweerder bij [b] bij gelijke objectkenmerken en inhoud een hogere waarde per kuub dan bij de woning, maar dat is niet in het nadeel van eiser. De rechtbank volgt daarom de berekening van verweerder.