Uit het taxatierapport en de daarbij gevoegde matrix blijkt dat bij de waardebepaling van de woning in voldoende mate rekening is gehouden met de onderlinge verschillen wat betreft onder meer ligging, inhoud, perceeloppervlakte en aanwezige aan- en bijgebouwen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de voor elk van de vergelijkingsobjecten door hem gehanteerde inhoud, correct is. De rechtbank acht aannemelijk dat verweerder in de afgelopen jaren de inhoud van alle objecten in Purmerend opnieuw heeft ingemeten volgens de maatstaven van de norm NEN2580 en vastgelegd in de gemeentelijke administratie. De rechtbank acht aannemelijk dat de woning en de vergelijkingsobjecten over dezelfde basisinhoud van 254 m3 beschikken. Niet in geschil is dat de woning daarnaast beschikt over een aanbouw van 31 m3. Nu uit de taxatieopbouw van verweerder precies kan worden afgeleid hoeveel kubieke meters telkens bij elk van de samenstellende delen van de taxatieopbouw in aanmerking is genomen, had het op de weg van eiseres gelegen afdoende te onderbouwen dat verweerder bij het meten fouten heeft gemaakt. Op de overgelegde foto’s zijn geen aanbouwen te zien. Deze worden evenmin vermeld in de verkoopinformatie. In het licht daarvan heeft eiser de door hem gehanteerde telkens afwijkende maten onvoldoende onderbouwd, en daarmee niet aannemelijk gemaakt.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder een toelichting heeft gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de vergelijkingsobjecten gehanteerde kubieke en vierkante meterprijzen.
Anders dan eiser heeft gesteld heeft verweerder gelet op de verschillen in grootte van elk van de opstallen en op de gehanteerde waarden per kubieke meter wel degelijk rekening gehouden met de zogenoemde wet van afnemende meeropbrengst. Bovendien heeft verweerder deze prijzen gecorrigeerd in verband met de kwaliteit, staat van onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningenniveau van de betreffende opstal.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorzieningen van de woning gedateerd zijn en dat het afwerkingsniveau van de woning matig is. Dit heeft geleid tot een waarde per kubieke meter van de woning in verband met een grotere inhoud en een slechte kwaliteit van € 512. Deze waarde per kubieke meter is lager dan de waarden per kubieke meter van alle vergelijkingsobjecten, waarbij telkens is uitgegaan van een gemiddelde kwaliteit en een geringere inhoud. Weliswaar kan worden aangenomen dat het relatief goede voorzieningenniveau van [d] op zichzelf een relatief hogere waarde per kubieke meter rechtvaardigt, maar daar staat tegenover dat het voorzieningenniveau van [e] als beneden gemiddeld is aangemerkt. In het licht hiervan heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat een nog lagere prijs per kubieke meter van de woning gerechtvaardigd is.
Ook bij de toekenning van de vierkante meterprijzen heeft verweerder rekening gehouden met de afnemende meeropbrengst. Dat de vierkante meterprijzen ten opzichte van elkaar niet veel uiteenlopen is gelegen in de omstandigheid dat de percelen van elk van de woningen nagenoeg dezelfde oppervlakte heeft.
Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op de overige verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, een en ander zoals vermeld in de matrix, kan niet worden gezegd dat de vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Het door eiser overgelegde taxatierapport doet niet af aan het in de eerste volzin van deze rubriek gegeven oordeel nu dit rapport is opgesteld ten behoeve van een boedel- dan wel echtscheiding. Bovendien geldt de in het rapport getaxeerde waarde van de woning per 8 oktober 2019 en niet per de waardepeildatum.