ECLI:NL:RBNHO:2020:6827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8173920 CV EXPL 19-17993
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden op luchthaven

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Qatar Airways vanwege een vertraging van vlucht QR274 op 24 februari 2018. De passagier had een vervoersovereenkomst met Qatar, waarbij hij van Amsterdam naar Doha en vervolgens naar Colombo zou worden vervoerd. Door een stroomstoring op de luchthaven van Amsterdam kon het bagagesysteem niet functioneren, wat leidde tot een vertraging van de vlucht. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming en vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Qatar betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk de stroomstoring, die buiten hun invloedssfeer lag. De kantonrechter oordeelde dat Qatar voldoende had aangetoond dat de vertraging het directe gevolg was van deze buitengewone omstandigheid en dat zij redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De vordering van de passagier werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8173920 CV EXPL 19-17993
Uitspraakdatum: 5 augustus 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigden: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Closed Stock Company Qatar Airways Q.C.S.C.
gevestigd te Doha (Qatar) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Qatar
gemachtigde: mr. R.P. Verbeek

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 20 augustus 2019 een vordering tegen Qatar ingesteld. Qatar heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Qatar een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Qatar een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Qatar de passagier op 24 februari 2018 diende te vervoeren van Amsterdam naar Doha (Qatar) met vlucht QR274 en op 25 februari 2018 van Doha naar Colombo (Sri Lanka) met vlucht QR656, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht QR274 met schemavertrektijd 15:15 uur lokale tijd zou om 23:35 uur lokale tijd arriveren in Doha. De aansluitende vlucht naar Colombo stond de volgende dag gepland te vertrekken om 01:00 uur lokale tijd, alwaar de vlucht om 08:45 uur lokale tijd zou arriveren.
2.3.
Vlucht QR274 is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.4.
De passagier heeft compensatie van Qatar gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
Qatar heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Qatar, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2018, althans vanaf de datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten dan wel € 108,90, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 maart 2018 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van het vonnis.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Qatar vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Qatar betwist de vordering. Zij voert aan dat de vertraging het gevolg is van een buitengewone omstandigheid. De reden van de vertraging was gelegen in een stroomstoring die op 24 februari 2018 om 08:40 uur lokale tijd ontstond op de luchthaven van Amsterdam, waardoor het bagagesysteem in Terminal 3 niet meer functioneerde. Alle luchtvaartmaatschappijen die bagage moesten ontvangen in Terminal 3 moesten vervolgens Terminal 2 gebruiken waardoor er daar een opstopping ontstond. Om 14:30 uur lokale tijd werd het systeemprobleem verholpen, maar om 14:45 uur lokale tijd faalde het systeem wederom. De stroomvoorziening op de luchthaven wordt niet door Qatar verzorgd. Zij had geen overzicht en controle over het bagage sorteerproces en kon enkel de instructies van de autoriteiten opvolgen. De problemen waren pas op 25 februari 2018 opgelost. Om de vertraging zoveel mogelijk te beperken heeft Qatar de passagiers van vlucht QR274 laten instappen. De vertragende impact leek niet al te groot te zijn. Na het boarden bleek dat de stroomstoring ook had geleid tot een probleem met de sorteermachine. Dit had tot gevolg dat de bagage van verschillende vluchten en maatschappijen door elkaar zat in zogeheten bagage dolly’s, waardoor alle bagage opnieuw gescand moest worden. Het was niet mogelijk om de bagage voor vlucht QR274 uit de bagage dolly’s te halen, omdat dit een vliegveiligheidsprobleem zou opleveren. Qatar heeft besloten vlucht QR274 met een deel van de bagage te laten vertrekken, om het ongemak voor de passagiers te verminderen. Vlucht QR274 is met een vertraging van 105 minuten vertrokken.
4.2.
Qatar betwist voorts buitenrechtelijke kosten en wettelijke rente verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat Qatar op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Qatar kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
Niet in geschil is dat er op 24 februari 2018 sprake was van een stroomstoring op de luchthaven van Amsterdam, hetgeen leidde tot problemen met de bagageafhandeling. De kantonrechter is van oordeel dat een dergelijke stroomstoring een buitengewone omstandigheid kan opleveren. Een stroomstoring die zich voordoet op de luchthaven ligt immers buiten de invloedssfeer van een luchtvaartmaatschappij en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering. De vraag die voorligt is of de vertraging van vlucht QR274 het directe gevolg is geweest van deze buitengewone omstandigheid.
5.4.
Ter onderbouwing van haar beroep op een buitengewone omstandigheid heeft Qatar een door de Airport Service Manager van Qatar opgesteld ‘Delay Report Message’ en e-mails van de luchthaven Schiphol aan Qatar overgelegd. Uit deze stukken volgt dat een stroomstoring vanaf 08:40 uur lokale tijd heeft geleid tot een defect bagagesysteem in Terminal 3. Onbetwist is dat de vlucht in kwestie vertrok vanuit Terminal 3. De stroomstoring en de daaruit voortvloeiende problemen zijn een dag later, op 25 februari 2018, opgelost. De onderhavige vlucht is vertraagd uitgevoerd om zoveel mogelijk bagage mee te kunnen nemen. Vlucht QR274 is uiteindelijk met een vertraging van 105 minuten vertrokken toen bleek dat er ook problemen waren met het sorteersysteem. Op 25 februari 2018 om 01:20 uur lokale tijd is vlucht QR274 aangekomen in Doha. De passagier heeft zijn aansluitende vlucht vanaf Doha met oorspronkelijke vertrektijd 01:00 uur lokale tijd gemist. De vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is dan ook het directe gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid. Qatar heeft deze vertraging niet kunnen voorkomen en naar het oordeel van de kantonrechter voldoende redelijke maatregelen getroffen om de vertraging te beperken. Zij heeft de passagier omgeboekt naar vlucht AR654 op 25 februari 2018 met vertrektijd 09:08 uur lokale tijd.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen. De overige verweren van Qatar behoeven geen bespreking meer.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.7.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Qatar worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Qatar worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van Qatar;
6.3.
veroordeelt de passagier tot betaling van een bedrag van € 60,00 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Qatar worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter