ECLI:NL:RBNHO:2020:6820

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8135674 CV EXPL 19-16845
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op buitengewone omstandigheden in luchtvaartzaak leidt tot afwijzing vordering compensatie

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers, die op 7 juli 2019 van Rome naar Frankfurt en vervolgens van Frankfurt naar Amsterdam zouden vliegen, arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een besluit van de luchtverkeersleiding waar zij geen invloed op had.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, Lufthansa moest aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat Lufthansa voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging inderdaad het gevolg was van een besluit van de luchtverkeersleiding, en dat zij niet verantwoordelijk was voor de vertraging. De passagiers hadden een te krappe overstaptijd, maar dit was niet voldoende om de vordering te honoreren.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om voldoende overstaptijd in acht te nemen, maar ook dat buitengewone omstandigheden een geldige verdediging kunnen zijn tegen claims voor compensatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8135674 CV EXPL 19-16845
Uitspraakdatum: 29 juli 2020
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten te Amerika)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 september 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagiers op 7 juli 2019 diende te vervoeren van Rome (Italië) naar Frankfurt (Duitsland) met vlucht LH237 en van Frankfurt naar Amsterdam met vlucht LH1002, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht LH237 is vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Lufthansa, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden. Vlucht LH237 maakte onderdeel uit van de rotatievlucht LH236/237. De voorafgaande vlucht LH236 heeft restricties van de luchtverkeersleiding opgelegd gekregen. De luchtverkeersleiding heeft de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) ingetrokken en een nieuwe CTOT aan het toestel toegekend. Lufthansa is verplicht gevolg te geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding. Zij was genoodzaakt vlucht LH236, en daardoor ook vlucht LH237, met vertraging uit te voeren. Aangezien vlucht LH237 met vertraging in Frankfurt aankwam, kon het niet anders dan dat de passagiers hun aansluitende vlucht LH1002 misten. Lufthansa heeft de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar de eindbestemming op 8 juli 2019, omdat vlucht LH1002 op 7 juli 2019 de laatste vlucht van de dag naar Amsterdam was.
4.2.
Voorts betwist Lufthansa buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat Lufthansa op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
Lufthansa beroept zich op buitengewone omstandigheden. De passagiers betwisten dat de vertraging werd veroorzaakt door een besluit van de luchtverkeersleiding. Daarnaast stellen de passagiers zich op het standpunt dat er geen sprake is van doorwerking van vertraging.
5.4.
De vraag die voorligt is of Lufthansa met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming het gevolg was van een besluit van de luchtverkeersleiding.
5.5.
Lufthansa heeft het vluchtrapport en de ‘slot history’ van vlucht LH236 overgelegd. Vlucht LH236 stond gepland te vertrekken om 13:40 uur UTC. Reeds twee uur voor de schemavertrektijd kreeg het toestel een nieuwe CTOT toegekend. De ‘slot history’ vermeldt als reden voor de vertraging vertragingsoorzaak 81. Deze code staat voor:
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND CAPACITY, standard demand capacity problems.De CTOT is vervolgens nog diverse keren gewijzigd. Vlucht LH236 is met een vertraging van 24 minuten vertrokken en om 15:45 uur UTC gearriveerd aan de gate met een vertraging van 15 minuten. Niet is gebleken dat Lufthansa zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Het betreft in het onderhavige geval een besluit van de luchtverkeersleiding waarop Lufthansa geen invloed had. Het besluit is derhalve te kwalificeren als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
Voldoende is gebleken dat deze omstandigheid doorwerkt naar de onderhavige vlucht LX237. Uit het door Lufthansa overgelegde vluchtrapport van vlucht LX237 volgt een vertrekvertraging van 15 minuten wegens vertragingscode 93. Deze code staat voor:
AIRCRAFT ROTATION, late arrival of aircraft from another flight or previous sector.Vlucht LX237 had daarnaast een vertrekvertraging van 29 minuten wegens door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen (vertragingscode 81). Uit de ‘slot history’ van vlucht LX237 blijkt dat de luchtverkeersleiding om 15:25 uur UTC de oorspronkelijke CTOT van 16:15 uur UTC verving voor een CTOT van 17:49 uur UTC. De CTOT is opnieuw diverse keren gewijzigd. Niet is gebleken dat Lufthansa zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Een luchtvaartmaatschappij is verplicht een opgelegde CTOT op te volgen. Uiteindelijk heeft het toestel gebruik gemaakt van de CTOT van 17:10 uur UTC en is met een vertraging van 44 minuten vertrokken. Vlucht LX237 is volgens het vluchtrapport met 36 minuten vertraging om 18:46 uur UTC aangekomen in Frankfurt. De passagiers hebben de aansluitende vlucht met schemavertrektijd 19:00 uur UTC gemist. De uiteindelijke vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming is het directe gevolg geweest van de vertraagde vlucht LX237. Ten gevolge hiervan hebben de passagiers de aansluitende vlucht LH1002 naar Amsterdam gemist. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.7.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of Lufthansa alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen. Lufthansa heeft aangevoerd dat op de luchthaven van Frankfurt een minimale overstaptijd (MCT) van 45 minuten geldt. De passagiers hadden oorspronkelijk een overstaptijd van 50 minuten. Naar het oordeel van de kantonrechter dient een luchtvaartmaatschappij bij het boeken van de vlucht voldoende overstaptijd in acht te nemen om eventuele vertragingen op te kunnen vangen. Lufthansa heeft bij het boeken een buffer gehanteerd van 5 minuten. Een buffer van slechts 5 minuten wordt onvoldoende geacht. Dit neemt niet weg dat de passagiers een aankomstvertraging van 36 minuten hadden en dat zij, ook al zou Lufthansa voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer konden halen. Lufthansa heeft de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Amsterdam de volgende dag. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van Lufthansa worden verwacht.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagiers worden afgewezen. De overige verweren van Lufthansa behoeven geen bespreking meer.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lufthansa worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van Lufthansa.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter