ECLI:NL:RBNHO:2020:6818

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8133905 CV EXPL 19-16790
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door birdstrike

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Iberia naar aanleiding van de annulering van vlucht IB6406 van Mexico City naar Madrid op 3 augustus 2019. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. Iberia betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een birdstrike. De kantonrechter oordeelde dat Iberia niet voldoende bewijs had geleverd dat de annulering daadwerkelijk het gevolg was van deze buitengewone omstandigheid. De rechter stelde vast dat de passagier recht had op compensatie, omdat niet was aangetoond dat de annulering door een birdstrike was veroorzaakt. De vordering van de passagier werd toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van de annulering. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de passagier toegewezen, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8133905 CV EXPL 19-16790
Uitspraakdatum: 29 juli 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigden: mr. D.E. Lof en mw. E. Doulgeropoulos
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Iberia Líneas Aéreas Sociedad Anónima Operadora
gevestigd te Madrid (Spanje) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Iberia
gemachtigden: mr. N. Bekri en mr. E. de la Fuente González

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 17 september 2019 een vordering tegen Iberia ingesteld. Iberia heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Iberia een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Iberia de passagier op 3 augustus 2019 diende te vervoeren van Mexico City (Mexico) naar Madrid (Spanje) met vlucht IB6406 en van Madrid naar Amsterdam met vlucht IB3720, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht IB6406 had een geplande vertrektijd vanuit Mexico City om 15:55 uur lokale tijd op 3 augustus 2019 en een geplande aankomsttijd in Madrid om 10:05 uur lokale tijd op 4 augustus 2019. Vlucht IB3720 op 4 augustus had een geplande vertrektijd van 19:50 uur lokale tijd en een geplande aankomsttijd in Amsterdam om 22:25 uur lokale tijd.
2.3.
Vlucht IB6406 van Mexico City naar Madrid is geannuleerd en de passagier is omgeboekt naar een andere vlucht.
2.4.
De passagier heeft compensatie van Iberia gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
Iberia heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Iberia, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Iberia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Iberia betwist de vordering. Zij voert aan dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid. De annulering van vlucht IB6406 was het gevolg van het feit dat het toestel dat de vlucht zou uitvoeren een botsing heeft gehad met een vogel, waardoor de voorziene vluchtprogrammering voor diezelfde dag werd ontregeld. Iberia heeft Airbus benaderd omtrent de mogelijkheid van het uitvoeren van een zogeheten ‘ferry flight’, wegens het ontbreken van vervangingsonderdelen in Mexico City. Dit betekent dat het beschadigde toestel naar een luchthaven gevlogen zou worden waar het spoedig gerepareerd kon worden. Na onderzoek door Airbus bleek dat het toestel dusdanig beschadigd was dat minimale belasting van het toestel al leidde tot een negatieve marge. Het toestel moest in Mexico City aan de grond blijven en mocht geen ‘ferry flight’ uitvoeren. Iberia heeft alles wat in haar macht lag uitgevoerd om zo spoedig mogelijk herstel van het beschadigde toestel te bevorderen. Om de vertraging zo beperkt mogelijk te houden heeft Iberia de passagier omgeboekt naar de eerst mogelijke vlucht van Mexico City naar Madrid, vlucht IB6400 op 4 augustus 2019 om 12:40 uur lokale tijd.
4.2.
Voorts betwist Iberia wettelijke rente vanaf 3 augustus 2019 verschuldigd te zijn, omdat volgens haar verzuim niet zonder ingebrekestelling kan zijn ingetreden. Daarnaast betwist Iberia de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat het eerste gedeelte van de vlucht van de passagier is geannuleerd. Niet is gebleken dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5, lid 1 sub c van de Verordening. Gelet daarop is Iberia gehouden de passagier te compenseren, tenzij Iberia ingevolge artikel 5, lid 3 van de Verordening kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de annulering, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
5.3.
In het Pešková-arrest van het Hof van 4 mei 2017 is geoordeeld dat een aanvaring tussen een luchtvaartuig en een vogel (birdstrike) moet worden gezien als een buitengewone omstandigheid zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Iberia voert aan dat het toestel dat vlucht IB6406 op 3 augustus 2019 moest uitvoeren een aanvaring heeft gehad met een vogel, waardoor de voorziene vluchtprogrammering voor diezelfde dag werd ontregeld. De passagier stelt - bij gebreke van een veiligheidsinspectierapport - dat het oorzakelijk verband tussen de schade en de annulering van de vlucht onvoldoende bewezen is. Iberia heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is geweest van een vogelaanvaring een zestal foto’s van het toestel overgelegd waaruit blijkt dat één van de vier straalmotoren van het toestel beschadigd is geraakt. Voorts heeft Iberia berichten van 5 augustus 2019 aan Airbus overgelegd waarin wordt geïnformeerd naar de mogelijkheid van het uitvoeren van een zogeheten ‘ferry flight’. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Iberia - bij gebreke van een Flight Log en inspectierapport - met de overgelegde stukken onvoldoende aangetoond dat het toestel van vlucht IB6406 op 3 augustus 2019 (al) was getroffen door een birdstrike en dat op die datum binnen afzienbare tijd een inspectie aan het toestel is uitgevoerd. Onduidelijk is op welke (voorafgaande) vlucht de birdstrike zich heeft voorgedaan, zodat niet kan worden vastgesteld of de annulering van vlucht IB6406 het gevolg is geweest van doorwerking van een buitengewone omstandigheid. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden toegewezen.
5.4.
Nu Iberia voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen.
5.5.
Iberia betwist wettelijke rente verschuldigd te zijn vanaf 3 augustus 2019. Zij voert aan dat het verzuim niet zonder ingebrekestelling is ingetreden. De vertraging van de vlucht is ontstaan op 3 augustus 2019. Per die datum heeft de passagier schade geleden. Er is, in tegenstelling tot hetgeen Iberia stelt, in dit geval sprake van een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, welke schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 3 augustus 2019.
5.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Iberia heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een (eventueel herhaalde) aanmaning, het doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van Iberia, omdat zij met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Iberia tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Iberia tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 240,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter