ECLI:NL:RBNHO:2020:6761

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5376
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een Wajong-uitkering op basis van duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.G. Groen, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door R. Roos. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een Wajong-uitkering door het UWV, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing terecht was. De eiser, die bekend is met een forse beperking van de rechterarm en een verstandelijke beperking, had eerder een aanvraag ingediend die op 6 februari 2018 door het UWV werd afgewezen. Het UWV stelde dat de eiser op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat er in de toekomst mogelijkheden zouden kunnen zijn om arbeidsvermogen te ontwikkelen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 5 juni 2019 heeft de rechtbank besloten om een deskundige, een revalidatiearts, in te schakelen om de situatie van de eiser verder te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat er beperkingen waren door een a-functionele rechterarm en verstandelijke beperkingen, maar dat er mogelijkheden waren voor verbetering door middel van multidisciplinaire specialistische revalidatie. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundige gevolgd en vastgesteld dat er op de beoordelingsdatum geen sprake was van een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet konden ontwikkelen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de Wajong-uitkering door het UWV terecht was, omdat de situatie van de eiser niet duurzaam was.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier mr. H.R.A. Horring. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de behandeling van het beroep ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en opdracht gegeven om een onderzoek door een revalidatiearts te laten verrichten. Op 31 december 2019 [naam] , revalidatiearts verbonden aan [bedrijf] , aan de rechtbank een rapport uitgebracht. Partijen hebben hierop schriftelijk gereageerd.
Met toestemming van partijen is verder onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiser (geboren op [geboortedatum] ) is bekend met een forse beperking van de rechterarm/elleboog en daarnaast een verstandelijke beperking. Eiser heeft na het speciaal basisonderwijs onderwijs gevolgd op de praktijkschool (4 jaar) en een certificaat behaald. Daarna is eiser een MBO 1 opleiding installatietechniek gestart. Die opleiding heeft hij gestopt omdat de stages te belastend bleken voor zijn arm. Eiser heeft werkervaring opgedaan bij Action, Lidl en Vomar als vakkenvuller. Met die werkzaamheden is hij gestopt vanwege de belasting voor zijn arm. Eiser beschikt over een rijbewijs.
Eiser heeft op 14 november 2017 - ten behoeve van een Wajong-uitkering - een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend bij verweerder.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij het primaire besluit de aanvraag afgewezen op de grond dat eiser op het moment van de beoordeling geen arbeidsvermogen heeft in de zin van de Wajong, maar dat de verwachting is dat hij in de toekomst mogelijk wel arbeidsvermogen heeft.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daaraan liggen ten grondslag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 november 2018. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat er nog wel mogelijkheden zijn om in de toekomst arbeidsvermogen te ontwikkelen.
3. Eiser heeft in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. De medische rapportage voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. De medische rapportage berust op een onjuiste lezing/verkeerde interpretatie van de gegevens en uit het verzekeringsgeneeskundige onderzoek blijkt niet, in elk geval niet met zoveel woorden en in de genoemde termen, dat toepassing is gegeven aan het stappenplan. De getrokken conclusies zijn onjuist. Eiser stelt dat zijn beperkingen wel duurzaam zijn en dat het ontwikkelen van arbeidsmogelijkheden niet aan de orde is, gelet op de lengte/duur van de klachten. Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen.
Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser op 28 mei 2019 nog nadere stukken ingediend.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld - kort samengevat - dat het stappenplan uit het Compendium is doorlopen. Dat volgt uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Het stappenplan is beschreven en op de situatie van eiser toegepast en er heeft overleg plaatsgevonden. Eiser heeft zijn stellingen dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld niet met (nieuwe) medische gegevens onderbouwd.
5. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het tweede lid kan de ingezetene die op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte alsnog jonggehandicapte worden in de zin van dit hoofdstuk, indien hij binnen vijf jaar alsnog duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
6. Niet in geschil is dat eiser op 14 november 2017 (= datum in geding) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij in staat moet zijn een taak uit te kunnen voeren in een arbeidsorganisatie. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
7. Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
8. De rechtbank heeft, gezien het geschil tussen partijen, aanleiding gezien om een deskundige, te weten een revalidatiearts, te benoemen. De rechter vindt dat deze deskundige het onderzoek goed heeft gedaan. De rechter twijfelt niet aan de juistheid en de zorgvuldigheid van het onderzoek. De deskundige heeft in het rapport van 31 december 2019, samengevat, geconcludeerd dat bij eiser beperkingen bestaan door een a-functionele rechter arm, vermoedelijk door het niet gebruiken (non-use), en verstandelijke beperkingen. Mogelijk is er ook sprake van een PTSS. De deskundige zegt dat de a-functionele arm is ontstaan na een trauma en dat er een mogelijk ganglion van de rechter elleboog bestaat, maar die in ieder geval onvoldoende verklarend kan zijn voor de (pijn)klachten. Volgens de deskundige zijn er daarnaast instandhoudende dan wel belemmerende factoren. De deskundige concludeert tot een discrepantie tussen de gevonden stoornissen en de beperkingen. Hij acht het mogelijk dat die worden veroorzaakt door de combinatie van de verstandelijke beperkingen, de angst om in beweging te komen en het hem omringende systeem. Daarbij heeft de deskundige opgemerkt dat het systeem rondom hem de situatie vermoedelijk in stand houdt. De deskundige ziet in feite geen behandelbare orthopedische opties meer. Wel acht hij het mogelijk dat multidisciplinaire specialistische revalidatie zou kunnen leiden tot verbetering van zijn functioneren; eiser zou minimaal eenarmig moeten kunnen gaan functioneren. Daarbij wordt overwogen dat de zoektocht naar eventuele ingrepen moet worden gestopt om afleiding te voorkomen. Waar het in de ogen van de deskundige om moet gaan is het geleidelijk weer inzetten van zijn rechterarm. Dat kan volgens de deskundige mogelijk door een stapsgewijze opbouw in belastbaarheid (graded activity) of een graded exposure behandeling, waarbij eiser stapsgewijs zijn angst om zijn arm in te zetten kan verminderen. De deskundige geeft aan dat een prognose slecht te geven is, omdat het moeilijk is in te schatten hoe eiser verder met zijn klachten zal omgaan in therapie. De deskundige acht het daarbij ook raadzaam eiser te laten behandelen binnen de GGZ.
9. Het deskundigenrapport is inzichtelijk, helder en consistent en de rechtbank zal de conclusie van de deskundige volgen. Gelet op de onderzoeksbevindingen van de deskundige was bij eiser op de beoordelingsdatum geen sprake van een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet nog zouden kunnen ontwikkelen.
10. In de Wajong 2015 wordt onder ‘duurzaam’ verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Verweerder heeft dan ook terecht bij het bestreden besluit beslist dat eiser geen recht heeft op uitkering op grond van de Wajong 2015, omdat de situatie dat eiser geen arbeidsvermogen heeft, niet duurzaam is.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.