ECLI:NL:RBNHO:2020:6737

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
8087241 CV EXPL 19-14959
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij bij buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben drie passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Istanbul naar Amsterdam via Frankfurt op 27 augustus 2019. De eerste vlucht, LH1299, was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht misten en met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming aankwamen. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een latere aankomst van de voorafgaande vlucht LH1298, die door de luchtverkeersleiding was veroorzaakt. De kantonrechter oordeelde echter dat Lufthansa niet voldoende had aangetoond dat de vertraging van vlucht LH1299 het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat Lufthansa niet had aangetoond dat de vertraging van de passagiers het directe gevolg was van de vertraging van de voorafgaande vlucht.

Uiteindelijk werd de vordering van de passagiers toegewezen. Lufthansa werd veroordeeld tot betaling van € 1.200,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter L.M. de Vries op 19 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8087241 CV EXPL 19-14959
Uitspraakdatum: 19 augustus 2020
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. H. Paksoy en S. Deliboyraz
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 7 oktober 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagiers op 27 augustus 2019 diende te vervoeren van Istanbul (Turkije) naar Frankfurt (Duitsland) met vlucht LH1299 en van Frankfurt naar Amsterdam met vlucht LH998, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht LH1299 is met vertraging uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist en zijn omgeboekt naar een latere vlucht op 28 augustus 2019 om 08:00 uur lokale tijd. De passagiers zijn met meer dan drie uur vertraging aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Lufthansa, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2019;
- € 120,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met € 25,50 aan BTW;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden. Vlucht LH1299 maakt onderdeel uit van de rotatievlucht LH1298/1299. De vertraging van vlucht LH1299 is het gevolg van de latere aankomst in Istanbul van de voorafgaande vlucht LH1298. De reden van deze vertraging is dat vlucht LH1298 instructies van de luchtverkeersleiding diende op te volgen. De luchtverkeersleiding had de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) ingetrokken en een nieuwe CTOT aan het toestel toegekend. Lufthansa had hier geen invloed op en kon vlucht LH1298, en daardoor ook vlucht LH1299, enkel met vertraging uitvoeren. De passagiers hebben hierdoor hun aansluitende vlucht gemist en zijn omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met voldoende plaats.
4.2.
Voorts betwist Lufthansa buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat Lufthansa op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
Lufthansa heeft aangevoerd dat sprake is van buitengewone omstandigheden. De passagiers betwisten dit standpunt. Zij stellen dat uit de overgelegde stukken niet volgt dat een besluit van de luchtverkeersleiding tot de vertraging van de onderhavige vlucht heeft geleid. Daarnaast is volgens de passagiers de langdurige vertraging ook niet door een beslissing van de luchtverkeersleiding veroorzaakt. De vertraging die is ontstaan vanwege een opgelegde restrictie in verband met slechte weersomstandigheden zou bovendien pas zijn ontstaan nadat het toestel vertraagd was gearriveerd. Indien het toestel tijdig was aangekomen, zou de restrictie niet zijn opgelegd, zo stellen de passagiers.
5.4.
De vraag die voorligt is of Lufthansa met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van door de luchtverkeersleiding genomen besluiten tot wijzigingen van de CTOT.
5.5.
Lufthansa heeft de ‘slot history’ van de vluchten LH1298 en LH1299 overgelegd. Vlucht LH1299 maakt onderdeel uit van de rotatievlucht LH1298/1299. Uit de ‘slot history’ van de voorafgaande vlucht LH1298 volgt dat het toestel om 05:00 uur UTC (twee uur voor de schema vertrektijd) een andere CTOT opgelegd heeft gekregen, welke CTOT vervolgens diverse keren is gewijzigd. De CTOT’s zijn opgelegd wegens vertragingscode 81 (
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems). Vlucht LH1298 is met een vertraging van 41 minuten vertrokken. Niet is gebleken dat Lufthansa zelf om een andere CTOT heeft verzocht. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht om een nieuwe CTOT op te volgen, zij kan daarop geen invloed uitoefenen. Het besluit van de luchtverkeersleiding kan daarom in het onderhavige geval gekwalificeerd worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de onderhavige vlucht. Lufthansa heeft onvoldoende aangetoond dat vlucht LH1299 vertraagd is uitgevoerd vanwege een vertraagde aankomst van de voorafgaande vlucht LH1298. Door Lufthansa is geen vluchtrapportage van vlucht LH1299 overgelegd waaruit de oorzaken van de vertraging volgen. Onduidelijk is dan ook of de uiteindelijke vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde vlucht LH1299.
5.7.
Nu niet vast is komen te staan dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden, zal de vordering van de passagiers worden toegewezen. De overige verweren van Lufthansa behoeven derhalve geen verdere bespreking meer.
5.8.
Nu Lufthansa voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Lufthasa heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van Lufthansa, omdat deze voor het merendeel ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 240,00;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter