ECLI:NL:RBNHO:2020:6716

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
7942580 CV EXPL 19-10866
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op buitengewone omstandigheden in luchtvaartzaak leidt tot afwijzing vordering passagier

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Air Canada wegens vertraging van zijn vlucht op 15 april 2019. De passagier had een vervoersovereenkomst met Air Canada voor een reis van Amsterdam naar Toronto en vervolgens naar Vancouver. Door een vertraging van meer dan drie uur op de eerste vlucht, gemist de passagier zijn aansluitende vlucht naar Vancouver. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij langdurige vertragingen.

Air Canada betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die leidden tot een 'ground stop' door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat Air Canada voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken. De passagier had een overstaptijd van 58 minuten, terwijl de minimale overstaptijd 75 minuten was, waardoor hij de aansluitende vlucht niet kon halen.

De kantonrechter wees de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizen en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen niet aansprakelijk zijn voor compensatie bij vertragingen veroorzaakt door buitengewone omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7942580 CV EXPL 19-10866
Uitspraakdatum: 12 augustus 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Canada)
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigden: mr. D.E. Lof en mr. E.J. Hoekstra
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
gevestigd te Montreal (Canada) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Air Canada
gemachtigde: mr. P. Frühling

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 6 juni 2019 een vordering tegen Air Canada ingesteld. Air Canada heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Air Canada een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air Canada de passagier op 15 april 2019 diende te vervoeren van Amsterdam naar Toronto (Canada) met vlucht AC825 en van Toronto naar Vancouver (Canada) met vlucht AC119, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht AC825 had een schemavertrektijd van 09:55 uur UTC en een schema-aankomsttijd van 17:55 uur UTC. De aansluitende vlucht AC119 stond gepland te vertrekken om 20:00 uur UTC en had een schema-aankomsttijd van 21:49 uur UTC.
2.3.
Vlucht AC825 is vertraagd uitgevoerd. De passagiers is met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.4.
De passagier heeft compensatie van Air Canada gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
Air Canada heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Air Canada, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Air Canada vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Air Canada betwist de vordering. Zij voert aan dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid. Vlucht AC825 maakt deel uit van de rotatievlucht Toronto – Amsterdam – Toronto met vluchtnummers AC824/825. Beide vluchten werden uitgevoerd met het toestel met registratienummer AC938. De voorafgaande vlucht AC824 stond gepland te vertrekken op 15 april 2019 om 00:50 uur UTC, gelijk aan 20:50 uur lokale tijd te Toronto op 14 april 2019. De avond van 14 april 2019 werd de luchthaven van Toronto getroffen door zwaar onweer. Ten gevolge van dit onweer legde de luchtverkeersleiding restricties op tussen 19:15 uur lokale tijd en 23:14 lokale tijd. De luchtverkeersleiding heeft in eerste instantie een ‘ground stop’ uitgevaardigd tussen 19:15 uur en 20:30 uur lokale tijd, waardoor er in die periode geen vliegtuigen mochten vertrekken en de gemiddelde vertraging per vlucht ongeveer 45 minuten bedroeg. Deze restrictie is vervolgens verlengd tot 21:30 uur lokale tijd, zodat deze restrictie ook gold ten tijde van de schemavertrektijd van vlucht AC824. De gemiddelde vertraging in die periode bedroeg ongeveer 72 minuten per vlucht. Noodgedwongen mocht vlucht AC824 pas 55 minuten na de oorspronkelijke tijd opstijgen. Het toestel is in Amsterdam gearriveerd met een vertraging van 56 minuten. Vlucht AC825 diende vervolgens te worden uitgevoerd met hetzelfde toestel, zodat sprake was van doorwerking van de ontstane vertraging tijdens vlucht AC824 op vlucht AC825. De passagier heeft de aansluitende vlucht gemist. Air Canada voert aan alle redelijke maatregelen te hebben getroffen om de vertraging te beperken. De passagier is omgeboekt naar de eerstvolgende beschikbare vlucht naar Vancouver, vlucht AC129.
4.2.
Voorts betwist Air Canada buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn. Daarnaast betwist zij wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht verschuldigd te zijn. Een eventuele verschuldigdheid van wettelijke rente zou pas na het intreden van verzuim op 6 juni 2019 kunnen zijn ontstaan, aldus Air Canada.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat Air Canada op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Air Canada kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
In het algemeen geldt dat uit punt 14 van de considerans van de Verordening volgt dat dergelijke buitengewone omstandigheden zich onder meer kunnen voordien in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen. Air Canada heeft in dat kader aangevoerd dat vlucht AC825 onderdeel uitmaakte van de rotatievlucht AC824/825 en dat de luchthaven van Toronto te kampen had met onweer. Als gevolg van deze slechte weersomstandigheden heeft de luchtverkeersleiding besloten tot een ‘ground stop’, zodat er tijdelijk geen vliegverkeer mogelijk was.
5.4.
De vraag die beantwoord moet worden is of Air Canada met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van een besluit van de luchtverkeersleiding.
5.5.
Air Canada heeft ter onderbouwing van haar standpunt METAR reports van de luchthaven van Toronto overgelegd. Deze rapporten bevestigen dat ten tijde van de geplande vertrektijd van vlucht AC824 sprake was van hevige onweersbuien. Daarnaast heeft Air Canada de ATC rapporten van Air Traffic Controller overgelegd waaruit blijkt dat er een ‘ground stop’ gold tussen 19:15 uur en 21:30 uur lokale tijd. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee voldoende gebleken dat de weersomstandigheden dusdanig waren dat deze de tijdige uitvoering van vlucht AC824 hebben verhinderd. De besluiten van de luchtverkeersleiding wegens slechte weersomstandigheden kunnen dan ook gekwalificeerd worden als buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
Voldoende is gebleken dat de buitengewone omstandigheden doorwerken naar de vlucht AC825. De aankomstvertraging van vlucht AC824 van 55 minuten heeft direct effect gehad op de uitvoering van vlucht AC825, aangezien sprake is van een rotatievlucht. Vlucht AC825 is uiteindelijk gearriveerd met een vertraging van 67 minuten. De uiteindelijke vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van vlucht AC825. De passagier heeft immers door deze vertraging de aansluitende vlucht AC119 naar Vancouver gemist. De vertraging van de passagier is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.7.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of Air Canada alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Als gevolg van de vertraging had de passagier een overstaptijd van 58 minuten. De minimale overstaptijd bedraagt voor de onderhavige vlucht 75 minuten, zodat de passagier de aansluitende vlucht niet meer kon halen. Volgens de boekingsgegevens had de passagier een overstaptijd van twee uur en vijf minuten. Een dergelijke overstaptijd wordt door de kantonrechter als voldoende gekwalificeerd. Air Canada heeft de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht naar Vancouver. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van Air Canada worden verwacht.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen. De overige verweren van Air Canada behoeven derhalve geen bespreking meer.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, nu deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Air Canada worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van Air Canada.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter