In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Air Canada wegens vertraging van zijn vlucht op 15 april 2019. De passagier had een vervoersovereenkomst met Air Canada voor een reis van Amsterdam naar Toronto en vervolgens naar Vancouver. Door een vertraging van meer dan drie uur op de eerste vlucht, gemist de passagier zijn aansluitende vlucht naar Vancouver. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij langdurige vertragingen.
Air Canada betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die leidden tot een 'ground stop' door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat Air Canada voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken. De passagier had een overstaptijd van 58 minuten, terwijl de minimale overstaptijd 75 minuten was, waardoor hij de aansluitende vlucht niet kon halen.
De kantonrechter wees de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizen en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen niet aansprakelijk zijn voor compensatie bij vertragingen veroorzaakt door buitengewone omstandigheden.