In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Ryanair DAC. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met Ryanair voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Dublin op 5 maart 2018. Deze vlucht werd uitgevoerd met een vertraging van meer dan drie uur, waarna de passagier compensatie eiste op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Ryanair weigerde echter om deze compensatie te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een technisch mankement aan de automatische piloot van het vliegtuig.
De kantonrechter oordeelde dat het aan Ryanair was om voldoende bewijs te leveren van deze buitengewone omstandigheden. Ryanair had echter geen enkel bewijsstuk overgelegd ter onderbouwing van haar verweer. De rechter stelde vast dat de luchtvaartmaatschappij niet had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die niet konden worden voorkomen, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen. Hierdoor faalde het verweer van Ryanair en werd de vordering van de passagier toegewezen.
De kantonrechter veroordeelde Ryanair tot betaling van € 250,00 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. Daarnaast werd Ryanair ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechter oordeelde dat de algemene voorwaarden van Ryanair, die de verplichting tot betaling van proceskosten uitsloten, als oneerlijk moesten worden aangemerkt en buiten toepassing dienden te blijven. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier, en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.