ECLI:NL:RBNHO:2020:6644

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
HAA 20/3407
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat haar gelastte diverse overtredingen op een perceel binnen zes maanden te beëindigen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 28 juni 2018, waarin het bestreden besluit werd vernietigd, heeft eiseres op 9 juli 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Verweerder stelde dat eiseres onredelijk lang had gewacht met het indienen van het beroep, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende pogingen had ondernomen om een beslissing van verweerder te bevorderen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres gelast diverse overtredingen op het perceel [perceel] binnen zes maanden te beëindigen en beëindigd te houden.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 juni 2017 heeft verweerder de begunstigingstermijn met drie maanden verlengd.
Bij besluit van 12 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder:
- bepaald dat indien de erfafscheiding voor afloop van de begunstigingstermijn is verlaagd tot 1 meter de bijbehorende last onder dwangsom van rechtswege is vervallen;
- bepaald indien voor afloop van de begunstigingstermijn een ontvankelijke omgevingsaanvraag voor het dagverblijf in verkleinde vorm is ingediend de bijbehorende last onder dwangsom is van rechtswege is vervallen;
- Het primaire besluit voor het overige in stand is gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 28 juni 2018, verzonden op 24 juli 2018 heeft de rechtbank het door eiseres ingestelde beroep met kenmerk HAA 17/4782 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het bestreden besluit te herroepen voor zover daarbij de lasten onder dwangsom met betrekking tot het stalcomplex en het dagverblijf zijn opgelegd en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Voor het overige geldt dat verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen.
Op 9 juli 2020 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het, door verweerder, geen uitvoering geven aan bovengenoemde uitspraak van de rechtbank van
28 juni 2018, waarbij de rechtbank verweerder heeft opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen indien redelijkerwijs niet van belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt.
4. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
5. De rechtbank stelt vast dat na eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank van 28 juni 2018, verzonden op 24 juli 2018, de beslistermijn is verstreken zonder dat op het bezwaar is beslist. Op 9 juli 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van het beroep en dat het beroep daarom op grond van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb niet-ontvankelijk is. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres meermalen contact heeft gehad met verweerder teneinde een beslissing te bevorderen (onder meer bij e-mails van 15 februari 2019, 13 en 30 augustus 2019, 6 en 19 september 2019 en 9 maart 2020). Voorts heeft op 26 augustus 2019 een bedrijfsbezoek bij eiseres plaatsgevonden, waarvan verweerder het bezoekverslag op 17 april 2020 aan eiseres heeft toegezonden. Gezien het vorenstaande mocht eiseres er nog steeds van uitgaan dat verweerder binnen afzienbare tijd een nieuw besluit op bezwaar zou nemen.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
9. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op aanvraag te nemen.
10. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
11. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
12. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een (nieuw) besluit op bezwaar
gegrond:
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.