Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 september 2020 in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Grijpstra, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, dat op 22 mei 2020 de aanvraag voor een algemene bijstandsuitkering had afgewezen. Na bezwaar heeft verweerder op 2 juni 2020 de eerdere beslissing herzien, waardoor verzoekster vanaf 24 maart 2020 bijstand ontvangt voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. Verzoekster heeft op 11 juni 2020 haar verzoekschrift ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren, waarna partijen toestemming gaven voor afdoening zonder zitting.
De voorzieningenrechter overweegt dat de veroordeling in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Bij intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan aan verzoeker is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster haar verzoek heeft ingetrokken omdat verweerder is tegemoetgekomen en dat zij tegelijkertijd om een proceskostenvergoeding heeft verzocht. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten toe, waarbij de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 525,-. Tevens wordt opgemerkt dat de uitspraak geen betrekking heeft op de vergoeding van griffierecht, maar dat verweerder dit zelf kan vergoeden. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van griffier N. Joacim, en deze kan niet worden aangevochten.