In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 april 2019 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk 2.026,3 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1942, werd aangeklaagd voor het opzettelijk binnenbrengen van deze hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De officier van justitie, mr. E. (Lies) Visser, had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij in Brazilië een lege rugtas had gekregen van een onbekende persoon, die hij naar Londen moest brengen. Hij had de tas niet gecontroleerd, hoewel hij twijfels had over de inhoud. De rechtbank oordeelde dat de verdachte daarmee bewust de kans had aanvaard dat hij verboden goederen zou invoeren, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank heeft het bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Gezien de ernst van het delict, dat bijdraagt aan de internationale drugshandel, was een gevangenisstraf de enige passende sanctie. De rechtbank heeft echter rekening gehouden met de leeftijd en kwetsbare gezondheid van de verdachte, wat leidde tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.