ECLI:NL:RBNHO:2020:6638

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
15/085686-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke invoer van cocaïne met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 april 2019 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk 2.026,3 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1942, werd aangeklaagd voor het opzettelijk binnenbrengen van deze hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De officier van justitie, mr. E. (Lies) Visser, had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij in Brazilië een lege rugtas had gekregen van een onbekende persoon, die hij naar Londen moest brengen. Hij had de tas niet gecontroleerd, hoewel hij twijfels had over de inhoud. De rechtbank oordeelde dat de verdachte daarmee bewust de kans had aanvaard dat hij verboden goederen zou invoeren, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet.

De rechtbank heeft het bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Gezien de ernst van het delict, dat bijdraagt aan de internationale drugshandel, was een gevangenisstraf de enige passende sanctie. De rechtbank heeft echter rekening gehouden met de leeftijd en kwetsbare gezondheid van de verdachte, wat leidde tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/085686-19
Uitspraakdatum: 25 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1942 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. (Lies) Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Kluivers, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.026,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, nu volgens haar geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de
bijlage Ibij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat in zaken zoals deze, waarbij in bagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is. Dit uitgangspunt leidt slechts uitzondering, indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat verdachte op 9 april 2019 per vliegtuig vanuit Brazilië op Schiphol is aangekomen met cocaïne in zijn rugtas. Hij was op doorreis naar het Verenigd Koninkrijk. Verdachte heeft verklaard dat hij in Brazilië in een taxi op weg naar het vliegveld in Sao Paulo van een hem vrijwel onbekende persoon een lege rugtas heeft meegekregen om in London af te geven aan iemand die hij nooit eerder had ontmoet. Verdachte vond deze rugtas zwaar aanvoelen. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat een dichtgemaakt compartiment van de rugtas boeken of een laptop bevatte en dat hij daar niet naar heeft gekeken, omdat hij vond dat dat privé was. Hij heeft nog wel aan de persoon van wie hij de rugtas kreeg gevraagd of hij geen illegale dingen moest meenemen, omdat hij weet dat dit in die landen kan gebeuren, maar heeft toch besloten de tas mee te nemen.
Door de rugtas met smokkelwaar niet te controleren, hoewel daartoe alle aanleiding was en verdachte zelf ook over de inhoud van de tas twijfels had, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij verboden goederen zoals cocaïne zou invoeren, hetgeen ook het geval bleek te zijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat Brazilië een bronland van cocaïne is en dat, blijkens zijn eigen verklaring, ook verdachte hiervan op de hoogte was. Het ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 april 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 2.026,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij een schuldigverklaring aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.026,3 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Gelet op de hoeveelheid cocaïne die verdachte bij zich had, kan het niet anders dan dat deze bestemd was voor verdere verspreiding en handel. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Daarmee is hij mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die de handel in en het gebruik van verdovende middelen veroorzaken. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van veelal zware criminaliteit, waaronder levensdelicten (liquidaties) en ernstige bedreigingen en daarnaast de strafbare feiten die gebruikers plegen ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Voorts gaat de handel in verdovende middelen gepaard met de aantasting van het financiële verkeer door het veelal met de drugshandel in verband gebrachte witwassen van het met deze handel verdiende geld.
Vanwege de ernst van het delict komt alleen een gevangenisstraf als sanctie in aanmerking.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de hoogte van straffen die plegen te worden opgelegd aan koeriers die een vergelijkbare hoeveelheid aan harddrugs hebben ingevoerd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Voor de hoeveelheid cocaïne die verdachte heeft ingevoerd wordt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opgelegd. De rechtbank vindt in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk zijn gevorderde leeftijd en zijn kwetsbare gezondheid, aanleiding af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank zal daarom een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, zoals ook door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vierentwintig (24) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
twaalf (12) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Brouwer, voorzitter,
mrs. M.E. Francke en C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2020.