In deze zaak heeft AirHelp Limited een vordering ingesteld tegen British Airways PLC wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht van London Heathrow naar Amsterdam-Schiphol op 17 maart 2018. De annulering vond plaats als gevolg van instructies van de luchtverkeersleiding om het aantal vluchten te reduceren vanwege verwachte slechte weersomstandigheden, waaronder windstoten en sneeuw. AirHelp vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die luchtvaartmaatschappijen verplicht om compensatie te bieden bij annuleringen, tenzij zij kunnen aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat British Airways niet kon worden verweten voor de annulering, aangezien de luchtverkeersleiding hen had opgedragen om een bepaald percentage van de vluchten te annuleren. De rechter oordeelde dat de capaciteitsreductie door de luchtverkeersleiding als gevolg van de slechte weersomstandigheden een buitengewone omstandigheid vormde. Hierdoor was British Airways niet verplicht om compensatie te betalen aan de passagiers, en werd de vordering van AirHelp afgewezen.
De proceskosten werden toegewezen aan AirHelp, omdat zij ongelijk kregen in deze procedure. De kantonrechter heeft de kosten vastgesteld en AirHelp veroordeeld tot betaling van deze kosten, inclusief eventuele nakosten, die door British Airways gemaakt zouden worden. Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 januari 2020.