ECLI:NL:RBNHO:2020:6561

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4661
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van een dwangsom en formele rechtskracht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D.B. Holthinrichs, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder tot invordering van een dwangsom van € 5.000,-. Dit besluit volgde op een eerdere last onder dwangsom die aan eiser was opgelegd voor het niet verwijderen van een dakkapel, waarvoor geen omgevingsvergunning was verleend. Eiser had de dakkapel aangepast, maar verweerder stelde dat deze aanpassing niet voldeed aan de vereisten voor vergunningsvrij bouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bezwaar had gemaakt tegen de oorspronkelijke last onder dwangsom, waardoor deze in rechte vaststond. Eiser voerde aan dat het gelijkheidsbeginsel in de weg stond aan de invordering, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van gelijke gevallen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat eiser niet had aangetoond dat er een uitzonderlijk geval was waarin hij niet meer met succes gronden naar voren kon brengen tegen de weigering van de omgevingsvergunning.

De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om de dwangsom in te vorderen, aangezien eiser niet aan de opgelegde last had voldaan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19 / 4661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.B. Holthinrichs),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: K. Ouggali).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot invordering van een door eiser verbeurde dwangsom van € 5.000,-.
Bij besluit van 5 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2020. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is eigenaar van de woning aan [perceel] in [woonplaats] (het perceel). Het bestemmingsplan ‘Vincent van Goghweg’ is van toepassing. Het perceel heeft de bestemming ‘Woondoeleinden’en de dubbelbestemming ‘Archeologie’. Eiser heeft aan de achterzijde van de woning een dakkapel gerealiseerd.
1.2
Bij besluit van 14 maart 2018 heeft verweerder eiser, onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,-, gelast om binnen 12 weken de dakkapel te verwijderen en verwijderd te houden. Voor de bouw van de dakkapel is geen omgevingsvergunning verleend, terwijl de dakkapel niet voldoet aan de vereisten voor vergunningsvrij bouwen in artikel 2 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.3
Bij besluiten van 18 april 2018 en 10 september 2018 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd, waardoor deze termijn tot 1 november 2018 liep.
1.4
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op 2 en 6 november 2018 is geconstateerd dat niet voldaan is aan de bij besluit van 14 maart 2018 opgelegde last. De dakkapel is niet verwijderd, maar aangepast. De aangepaste dakkapel voldoet niet aan artikel 2 van Bijlage II bij het Bor (vergunningsvrij bouwen).
2.1
Eiser voert aan dat evident geen sprake is van een overtreding. Eiser heeft de dakkapel aangepast, zodat het formaat vergelijkbaar is met het formaat van de dakkapellen op andere woningen in de [straat] . Het is in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat verweerder in het geval van eiser handhavend optreedt, maar ten aanzien van de eigenaren van de andere woningen niet.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in een procedure met betrekking tot een invorderingsbesluit in beginsel niet met succes gronden naar voren gebracht kunnen worden, die naar voren zijn gebracht of gebracht hadden kunnen worden tegen het besluit waarmee de last onder dwangsom is opgelegd. Dat kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Daarvan is geen sprake.
2.3
De rechtbank begrijpt dat eiser bedoelt te stellen dat weliswaar sprake is van een overtreding, maar dat het gelijkheidsbeginsel in de weg staat aan handhavend optreden door verweerder. Dit beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel richt zich in feite tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom. Vast staat dat eiser tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom geen bezwaar heeft gemaakt, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
2.4
Zoals verweerder heeft aangevoerd, volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat in een procedure tegen een invorderingsbeschikking in beginsel niet meer met succes gronden naar voren gebracht kunnen worden, die tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom naar voren zijn gebracht of gebracht hadden kunnen worden. Dat kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2562. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval.
2.5
Voor zover het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel toch is gericht tegen het bestreden besluit, geldt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Het is niet gesteld en het is ook niet aan de rechtbank gebleken dat sprake is van gevallen waarin een last onder dwangsom is opgelegd, de dwangsom is verbeurd, maar waarin verweerder (geheel of gedeeltelijk) van de invordering van de dwangsom heeft afgezien. De beroepsgrond slaagt niet.
3.1
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft nadat de last onder dwangsom is opgelegd, een omgevingsvergunning voor de dakkapel aangevraagd. Bij besluit van 28 februari 2018 heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen. Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Tijdens de hoorzitting in die bezwaarprocedure heeft verweerder toegezegd dat de vergunning verleend zou worden wanneer er een zogenaamd ‘burenakkoord’ bereikt zou worden. Dit akkoord is bereikt. De omgevingsvergunning had dan ook alsnog verleend moeten worden.
3.2
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in lijn met het gestelde in overweging 2.4 geldt dat eiser in de onderhavige procedure in beginsel niet meer met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning naar voren had kunnen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarom dit in dit geval anders zou moeten zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiser heeft tijdens de zitting ook aangevoerd dat verweerder door de dwangsom in te vorderen misbruik maakt van zijn bevoegdheid. Eiser heeft na oplegging van de last verschillende malen tevergeefs bij verweerder geïnformeerd hoe de dakkapel aangepast moest worden om aan de regels te voldoen. Toen die informatie uitbleef, heeft eiser de dakkapel aangepast aan het formaat van de andere dakkapellen in de straat. Het gaat niet aan dat verweerder zich nu op het standpunt dat dit niet afdoende is. Hierbij komen de reeds genoemde omstandigheden dat verweerder niet handhavend optreedt tegen de eigenaren van de andere dakkapellen in de straat en het gestelde over het bereikte burenakkoord. Ook de buur die in eerste instantie over de dakkapel bij verweerder heeft geklaagd, heeft geen bezwaren meer.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet aan eiser heeft gecommuniceerd dat aanpassing aan het formaat van de andere dakkapellen in de straat afdoende zou zijn. Verweerder wijst er verder op dat het handhavingsbeleid inhoudt dat gehandhaafd wordt naar aanleiding van een klacht. Wordt een klacht ontvangen, dan wordt er in beginsel ook gehandhaafd en worden verbeurde dwangsommen ingevorderd. In de toekomst kan er mogelijk ook projectmatig gehandhaafd worden.
4.3
Bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van de invordering een zwaarwegend belang worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Zie bijvoorbeeld de genoemde uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
4.4
Misbruik van bevoegdheid (formalisme excessif, overweging 7.2.21 – 22 van de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Wattel, ECLI:NL:RVS:2018:1152) is een dergelijke bijzondere omstandigheid. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin betrokkene tijdig aan het doel van de last heeft voldaan, maar in verzuim is tijdig te voldoen aan een in de last opgenomen (ondergeschikt) formeel vereiste. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS: 2014:34. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke situatie geen sprake. Eiser heeft niet aan (het doel van) de last voldaan. Hij heeft de dakkapel niet verwijderd en ook niet aangepast aan de regels voor vergunningsvrij bouwen. Dit terwijl tijdens de zitting bleek dat hij, ondanks het door hem gestelde verzuim van verweerder om te reageren op zijn verzoek om informatie, op de hoogte was van de inhoud van deze regels. Het feit dat eiser tijdens de zitting stelde dat het vanuit financieel oogpunt voor hem gunstiger was om de dakkapel aan het formaat van de andere dakkapellen in de straat aan te passen, in plaats van aan het formaat voor vergunningsvrij bouwen, maakt dit niet anders. Ditzelfde geldt, mede gezien het gestelde in overweging 2.4 – 2.5 en 3.2, voor hetgeen eiser verder heeft aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Gezien het voorgaande en nu niet in geschil is dat eiser niet aan de last onder dwangsom heeft voldaan en de dwangsom van rechtswege is verbeurd, is verweerder bevoegd de dwangsom in te vorderen.
6. Het beroep van eiser is ongegrond.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is gedaan op 20 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.