6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Hij kwam tot zijn handelen onder invloed van alcohol en bij gebrek aan onderdak. Hij heeft aangegeven het koud te hebben gehad en met het stoken van het vuur geprobeerd te hebben zichzelf te verwarmen. Hij heeft bouwafval in de brand gestoken dat vlakbij een woning lag, zodat ten gevolge daarvan aan de achtergevel van een woning een inbranding, schade aan het kozijn en een barst in het keukenraam is ontstaan. Hierdoor was gemeen gevaar voor goederen te duchten.
Opzettelijke brandstichting is een ernstig en gevaarlijk feit. Verdachte heeft met de keuze voor het oplossen van zijn probleem een gebrek aan respect voor andermans eigendommen en gevoelens van veiligheid aan de dag gelegd. Door zijn toedoen is er schade aan de woning van het slachtoffer ontstaan, met alle financiële consequenties van dien. Met brandstichting wordt niet alleen materiële schade veroorzaakt. Het leidt ook tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, en met name bij de eigenaar van de woning.
De rechtbank neemt verdachte voorts kwalijk dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft proberen te ontlopen door op de vlucht te slaan toen het vuur oplaaide.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank mee dat verdachte ter terechtzitting te kennen heeft gegeven het laakbare van zijn handelen, met name na het ontstaan van de brand, in te zien. Hij beseft dat het veel slechter had kunnen aflopen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, zodat dit niet in strafverzwarende zin meeweegt.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 22 juli 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, en van hetgeen overigens ter terechtzitting omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken.
Uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt onder meer het volgende.
Verdachte heeft geen onderdak en geen inkomen. Daarnaast heeft verdachte een alcoholverslaving. Deze vorm van leven en zijn alcoholverslaving zijn risicofactoren voor nieuw delictgedrag. De reclassering heeft het risico op recidive als gemiddeld ingeschat.
De reclassering ziet, ondanks de zorgen op verschillende leefgebieden, geen mogelijkheid voor het inzetten van een behandel- dan wel begeleidingstraject, nu verdachte een concreet plan heeft om terug te keren naar Polen.
Verdachte heeft ter terechtzitting tevens aangegeven niet open te staan voor een behandel- dan wel begeleidingstraject, nu hij niet in Nederland wil blijven wonen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van geruime duur moet worden opgelegd. Voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest, zoals de raadsman heeft verzocht, is geen plaats vanwege de ernst van het feit. De rechtbank zal echter wel bepalen dat een gedeelte van de straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. De rechtbank acht een voorwaardelijk deel noodzakelijk, als niet mis te verstaan signaal naar verdachte – bij wijze van steun in de rug dan wel stok achter de deur – dat hij zich in de toekomst moet onthouden van het plegen van strafbare feiten en ter bescherming van de maatschappij in bredere zin, mocht verdachte besluiten in Nederland te blijven of daar terug te keren.