3.3.3.Bewijsmotivering feit 1 subsidiair
Kader
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op zijn eigen bijdrage, maar ook dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf.
Vastgestelde feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, leidt de rechtbank met betrekking tot het bewezen verklaarde feit het volgende af.
Op 12 januari 2020 heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte] afgezet op een parkeerterrein bij de [adres 2] te Zaandam. Zij arriveerden daar om 03:49 uur in een voertuig dat op naam van verdachte stond, zijnde een rode Volkswagen Polo. Medeverdachte [medeverdachte] heeft om 04.05 uur in aanwezigheid van verdachte een telefonische bestelling bij [benadeelde 1] gedaan om drank af te leveren op dit parkeerterrein. De drankkoerier, hierna aangever, arriveerde om 04:22 uur, in een witte bestelbus Peugeot Partner met kenteken [kenteken] (hierna te noemen: de bestelbus), op het parkeerterrein bij de [adres 2] te Zaandam. Aangever heeft verklaard dat hij niemand op het parkeerterrein zag en dat hij daarom om 04:24 uur het telefoonnummer heeft gebeld dat bij de bestelling stond, te weten [telefoonnummer 1] . Bij de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] werd bij zijn fouillering een mobiele telefoon aangetroffen, met daarin een simkaart met het nummer [telefoonnummer 1] . Aangever en medeverdachte [medeverdachte] hebben hierop telefonisch contact gehad, terwijl medeverdachte [medeverdachte] en verdachte samen in de auto zaten. Uit de verklaring van aangever blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] heeft gezegd dat hij in een zwarte bus op de parkeerplaats zat. Aangever heeft verklaard dat hij kort na dit gesprek, na bij een zwarte bestelbus gestopt te zijn, onder bedreiging van een doorgeladen vuurwapen en de tekst “Ik schiet je dood, uitstappen”, is gedwongen tot afgifte van de bestelbus, met daarin onder andere een hoeveelheid drank en lachgas. Om 04:26 reed verdachte in de rode Volkswagen Polo in hoge snelheid het parkeerterrein af. Aangever heeft gezien dat hij direct achter de gestolen bestelbus aanreed en dat beide auto’s op de rotonde rechtsaf sloegen. Aangever heeft verklaard dat hij in de rode Volkswagen Polo keek en dat de bestuurder op dat moment zijn capuchon op deed en zijn gezicht wegdraaide. De bestelbus was voorzien van een GPS-tracker. Uit onderzoek van deze GPS-tracker blijkt dat de bestelbus kort na de overval ongeveer zeven minuten stil had gestaan op een plein gelegen tussen de [adres 4] en de Barkstraat te Zaandam. Uit onderzoek blijkt dat familie van medeverdachte [medeverdachte] woonachtig is op het adres [adres 4] . Verdachte heeft verklaard dat hij nadat hij het parkeerterrein had verlaten met [medeverdachte] heeft gebeld. Uit het telecomonderzoek blijkt dat zij om 04:30 uur telefonisch contact hebben gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens naar voornoemd adres is gegaan, waar hij heeft geholpen goederen uit een witte bestelbus te laden en in de schuur neer te leggen. De politie heeft in de schuur bij deze woning de inhoud, te weten de drank- en lachgasflessen, uit de bestelbus aangetroffen. Om 04:39 uur achtervolgen agenten de gestolen bestelbus en treffen medeverdachte [medeverdachte] , met een doorgeladen vuurwapen, in de bestelbus aan.
Opzet op het grondfeit
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij niet wist dat de medeverdachte [medeverdachte] aangever zou afpersen en derhalve geen opzet had op het grondfeit ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit vernoemde feitelijke omstandigheden blijkt dat verdachte medeverdachte [medeverdachte]
in het holst van de nacht naar een parkeerplaats bij een flatgebouw heeft vervoerd, waar zij beiden niet woonden, en waar medeverdachte [medeverdachte] vervolgens een drankbestelling bij [benadeelde 1] heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] hoorde bellen met de drankkoerier. Het betreft naar het oordeel van de rechtbank geen gebruikelijke plaats om drank te bestellen. Medeverdachte [medeverdachte] deelde vervolgens valse informatie aan aangever mee, namelijk dat hij in een zwarte bus op het parkeerterrein zou zitten, terwijl zij op dat moment beiden in de rode Volkswagen Polo zaten. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben samen 37 minuten doorgebracht op het parkeerterrein. Nadat medeverdachte [medeverdachte] aangever tot afgifte van de bestelbus, met daarin een hoeveelheid drank en lachgas, heeft gedwongen door onder andere te dreigen met een doorgeladen vuurwapen, is verdachte direct in de rode Volkswagen Polo achter medeverdachte [medeverdachte] in de bestelbus aangereden terwijl hij zijn gezicht probeerde te verbergen. Dit was om 04:26 uur. Vier minuten nadat zij beiden het parkeerterrein hebben verlaten, om 04:30 uur, hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact gehad. Vanaf 4:31 uur staat de bestelbus zeven minuten stil op de [adres 4] . Om 04:39 uur wordt medeverdachte [medeverdachte] achtervolgd door de politie in de gestolen bestelbus. In het tijdsbestek van 04:26 uur en 04:39 uur hebben verdachte en medeverdachte zich beiden naar het adres [adres 4] begeven en hebben zij de goederen uit de bestelbus gehaald en verstopt in de schuur van deze woning. Uit het voornoemde blijkt dat zowel tussen de overval en het daarna gezamenlijk verstoppen van de goederen als het verstoppen van de goederen en aantreffen van verdachte [medeverdachte] in de bestelbus zeer weinig tijd zit.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking het feit dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard te hebben geweten dat medeverdachte [medeverdachte] over een vuurwapen beschikte en bij de politie heeft verklaard dat [medeverdachte] hem wel had gezegd dat hij de overval ging doen. Bovendien heeft verdachte in dat verband opgemerkt dat hij zijn vriend is gaan helpen.
Gelet op het voorgaande in samenhang bezien is volstrekt onaannemelijk dat verdachte, zoals door hem gesteld, nergens van wist, en gedurende de rit naar de parkeerplaats en de 37 minuten die hij daar wachtend in de auto met [medeverdachte] heeft doorgebracht niet heeft besproken waarom zij naar de betreffende parkeerplaats gingen, waarom hij juist daar drank ging bestellen, waarom er verkeerde informatie aan de bezorger van de drank gegeven werd, dat verdachte niet wist waarom [medeverdachte] op een gegeven moment definitief de Volkswagen verliet, dat verdachte helemaal niet heeft gezien dat hij meteen na de witte bestelbus met nu [medeverdachte] achter het stuur het parkeerterrein weer is afgereden en dat de reden voor het telefoontje direct na afpersing, om 4.30 uur, door verdachte aan [medeverdachte] was gelegen in de noodzaak bij verdachte om, enkele minuten nadat hij [medeverdachte] nog gesproken had, in het algemeen eens te vragen wat [medeverdachte] ging doen, waarna verdachte op het gegeven adres [medeverdachte] trof met tot zijn verrassing de witte bestelbus waar spullen uitgeladen werden.
De vastgestelde feiten en omstandigheden zoals hiervoor benoemd brengen de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte vanaf het begin tot het eind op de hoogte is geweest van wat er ging gebeuren en daarmee opzet had op het grondfeit, de afpersing.
Medeplichtigheid
Uit voornoemde feitelijke omstandigheden leidt de rechtbank met betrekking tot de medeplichtigheidshandelingen van verdachte het volgende af.
Verdachte heeft door medeverdachte [medeverdachte] naar de plaats van de overval te vervoeren opzettelijk gelegenheid verschaft voor de afpersing. Tevens is verdachte op de parkeerplaats waar de afpersing heeft plaatsgevonden aanwezig gebleven en heeft verdachte contact gehouden met medeverdachte [medeverdachte] en heeft hij geholpen de afgeperste goederen over te laden en te verstoppen. Verdachte is hiermee opzettelijk behulpzaam geweest bij de afpersing. De handelingen van verdachte zijn onmisbaar geweest voor de totstandkoming van het grondfeit, te weten de afpersing.
De rechtbank is van oordeel dat het gewicht van de bijdrage van verdachte aan het feit zich aan de bovengrens van medeplichtigheid bevindt. Medeplichtigheid wordt bewezen geacht vanwege de uit het procesdossier blijkende verhouding tussen verdachte en zijn medeverdachte, waarbij verdachte in hoge mate lijkt te worden aangestuurd door medeverdachte [medeverdachte] .