ECLI:NL:RBNHO:2020:6528

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
15/055824-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan afpersing met vuurwapen en bedreiging met misdrijf tegen het leven

Op 25 augustus 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan afpersing, bedreiging met een misdrijf tegen het leven en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 januari 2020 in Zaandam, samen met een medeverdachte, betrokken was bij de afpersing van een drankkoerier. De verdachte had de medeverdachte naar de plaats van de overval vervoerd en was aanwezig tijdens de afpersing, waarbij de drankkoerier onder bedreiging van een vuurwapen werd gedwongen tot de afgifte van zijn voertuig en goederen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat de verdachte geen opzet had op de afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de plannen van de medeverdachte en dat zijn bijdrage aan de afpersing onmisbaar was geweest. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/055824-20 (P)
Uitspraakdatum: 25 augustus 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. van Rooij, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland aan de openbare weg, te weten de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een voertuig (Peugeot Partner met kenteken [kenteken] ) en/of een hoeveelheid drank en lachgas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde, te weten aan [benadeelde 1] toebehoorde, door een (doorgeladen) vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en/of daarbij (dreigend) te zeggen "Ik schiet je dood, uitstappen" of woorden van soortgelijke aard en of strekking;
Subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte vaneen voertuig (Peugeot Partner met kenteken [kenteken] ) en/of een hoeveelheid drank en lachgas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde, te weten aan [benadeelde 1] toebehoorde, door een (doorgeladen) vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en/of daarbij (dreigend) te zeggen "Ik schiet je dood, uitstappen" of woorden van soortgelijke aard en of strekking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- die [medeverdachte] naar de plaats van de overval te vervoeren en/of
- aan die [medeverdachte] zijn auto ter beschikking te stellen en/of
- contact te houden met die [medeverdachte] en/of
- op de uitkijk te staan en/of
- die (gestolen) goederen te verstoppen/over te laden ten behoeve van die [medeverdachte] ;
Feit 2
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen, één of meermalen op en/of in de richting van (een ruit van) een woning gelegen aan de [adres 3] , geschoten;
Feit 3
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 29 december 2019 tot en met 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (Luger), kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de officier van justitie het voorhanden hebben van het wapen beperkt tot 29 december 2019.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De rechtbank begrijpt de verweren van de raadsman aldus dat hij primair heeft betoogd dat verdachte geheel van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu verdachte geen opzet heeft gehad op de afpersing daar hij daar niet van geweten heeft.
Subsidiair heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu medeplegen niet bewezen kan worden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman ook vrijspraak bepleit, nu geen bewijs is voor enige ten laste gelegde medeplichtigheidshandeling ten aanzien van het grondfeit door verdachte.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman van verdachte zich namens verdachte met betrekking tot de bewijsvraag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1 primair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de stukken van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de bijdrage van verdachte aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit van onvoldoende gewicht is om medeplegen bewezen te verklaren.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsmotivering feit 1 subsidiair
Kader
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op zijn eigen bijdrage, maar ook dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf.
Vastgestelde feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, leidt de rechtbank met betrekking tot het bewezen verklaarde feit het volgende af.
Op 12 januari 2020 heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte] afgezet op een parkeerterrein bij de [adres 2] te Zaandam. Zij arriveerden daar om 03:49 uur in een voertuig dat op naam van verdachte stond, zijnde een rode Volkswagen Polo. Medeverdachte [medeverdachte] heeft om 04.05 uur in aanwezigheid van verdachte een telefonische bestelling bij [benadeelde 1] gedaan om drank af te leveren op dit parkeerterrein. De drankkoerier, hierna aangever, arriveerde om 04:22 uur, in een witte bestelbus Peugeot Partner met kenteken [kenteken] (hierna te noemen: de bestelbus), op het parkeerterrein bij de [adres 2] te Zaandam. Aangever heeft verklaard dat hij niemand op het parkeerterrein zag en dat hij daarom om 04:24 uur het telefoonnummer heeft gebeld dat bij de bestelling stond, te weten [telefoonnummer 1] . Bij de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] werd bij zijn fouillering een mobiele telefoon aangetroffen, met daarin een simkaart met het nummer [telefoonnummer 1] . Aangever en medeverdachte [medeverdachte] hebben hierop telefonisch contact gehad, terwijl medeverdachte [medeverdachte] en verdachte samen in de auto zaten. Uit de verklaring van aangever blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] heeft gezegd dat hij in een zwarte bus op de parkeerplaats zat. Aangever heeft verklaard dat hij kort na dit gesprek, na bij een zwarte bestelbus gestopt te zijn, onder bedreiging van een doorgeladen vuurwapen en de tekst “Ik schiet je dood, uitstappen”, is gedwongen tot afgifte van de bestelbus, met daarin onder andere een hoeveelheid drank en lachgas. Om 04:26 reed verdachte in de rode Volkswagen Polo in hoge snelheid het parkeerterrein af. Aangever heeft gezien dat hij direct achter de gestolen bestelbus aanreed en dat beide auto’s op de rotonde rechtsaf sloegen. Aangever heeft verklaard dat hij in de rode Volkswagen Polo keek en dat de bestuurder op dat moment zijn capuchon op deed en zijn gezicht wegdraaide. De bestelbus was voorzien van een GPS-tracker. Uit onderzoek van deze GPS-tracker blijkt dat de bestelbus kort na de overval ongeveer zeven minuten stil had gestaan op een plein gelegen tussen de [adres 4] en de Barkstraat te Zaandam. Uit onderzoek blijkt dat familie van medeverdachte [medeverdachte] woonachtig is op het adres [adres 4] . Verdachte heeft verklaard dat hij nadat hij het parkeerterrein had verlaten met [medeverdachte] heeft gebeld. Uit het telecomonderzoek blijkt dat zij om 04:30 uur telefonisch contact hebben gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens naar voornoemd adres is gegaan, waar hij heeft geholpen goederen uit een witte bestelbus te laden en in de schuur neer te leggen. De politie heeft in de schuur bij deze woning de inhoud, te weten de drank- en lachgasflessen, uit de bestelbus aangetroffen. Om 04:39 uur achtervolgen agenten de gestolen bestelbus en treffen medeverdachte [medeverdachte] , met een doorgeladen vuurwapen, in de bestelbus aan.
Opzet op het grondfeit
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij niet wist dat de medeverdachte [medeverdachte] aangever zou afpersen en derhalve geen opzet had op het grondfeit ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit vernoemde feitelijke omstandigheden blijkt dat verdachte medeverdachte [medeverdachte]
in het holst van de nacht naar een parkeerplaats bij een flatgebouw heeft vervoerd, waar zij beiden niet woonden, en waar medeverdachte [medeverdachte] vervolgens een drankbestelling bij [benadeelde 1] heeft gedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] hoorde bellen met de drankkoerier. Het betreft naar het oordeel van de rechtbank geen gebruikelijke plaats om drank te bestellen. Medeverdachte [medeverdachte] deelde vervolgens valse informatie aan aangever mee, namelijk dat hij in een zwarte bus op het parkeerterrein zou zitten, terwijl zij op dat moment beiden in de rode Volkswagen Polo zaten. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben samen 37 minuten doorgebracht op het parkeerterrein. Nadat medeverdachte [medeverdachte] aangever tot afgifte van de bestelbus, met daarin een hoeveelheid drank en lachgas, heeft gedwongen door onder andere te dreigen met een doorgeladen vuurwapen, is verdachte direct in de rode Volkswagen Polo achter medeverdachte [medeverdachte] in de bestelbus aangereden terwijl hij zijn gezicht probeerde te verbergen. Dit was om 04:26 uur. Vier minuten nadat zij beiden het parkeerterrein hebben verlaten, om 04:30 uur, hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact gehad. Vanaf 4:31 uur staat de bestelbus zeven minuten stil op de [adres 4] . Om 04:39 uur wordt medeverdachte [medeverdachte] achtervolgd door de politie in de gestolen bestelbus. In het tijdsbestek van 04:26 uur en 04:39 uur hebben verdachte en medeverdachte zich beiden naar het adres [adres 4] begeven en hebben zij de goederen uit de bestelbus gehaald en verstopt in de schuur van deze woning. Uit het voornoemde blijkt dat zowel tussen de overval en het daarna gezamenlijk verstoppen van de goederen als het verstoppen van de goederen en aantreffen van verdachte [medeverdachte] in de bestelbus zeer weinig tijd zit.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking het feit dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard te hebben geweten dat medeverdachte [medeverdachte] over een vuurwapen beschikte en bij de politie heeft verklaard dat [medeverdachte] hem wel had gezegd dat hij de overval ging doen. Bovendien heeft verdachte in dat verband opgemerkt dat hij zijn vriend is gaan helpen.
Gelet op het voorgaande in samenhang bezien is volstrekt onaannemelijk dat verdachte, zoals door hem gesteld, nergens van wist, en gedurende de rit naar de parkeerplaats en de 37 minuten die hij daar wachtend in de auto met [medeverdachte] heeft doorgebracht niet heeft besproken waarom zij naar de betreffende parkeerplaats gingen, waarom hij juist daar drank ging bestellen, waarom er verkeerde informatie aan de bezorger van de drank gegeven werd, dat verdachte niet wist waarom [medeverdachte] op een gegeven moment definitief de Volkswagen verliet, dat verdachte helemaal niet heeft gezien dat hij meteen na de witte bestelbus met nu [medeverdachte] achter het stuur het parkeerterrein weer is afgereden en dat de reden voor het telefoontje direct na afpersing, om 4.30 uur, door verdachte aan [medeverdachte] was gelegen in de noodzaak bij verdachte om, enkele minuten nadat hij [medeverdachte] nog gesproken had, in het algemeen eens te vragen wat [medeverdachte] ging doen, waarna verdachte op het gegeven adres [medeverdachte] trof met tot zijn verrassing de witte bestelbus waar spullen uitgeladen werden.
De vastgestelde feiten en omstandigheden zoals hiervoor benoemd brengen de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte vanaf het begin tot het eind op de hoogte is geweest van wat er ging gebeuren en daarmee opzet had op het grondfeit, de afpersing.
Medeplichtigheid
Uit voornoemde feitelijke omstandigheden leidt de rechtbank met betrekking tot de medeplichtigheidshandelingen van verdachte het volgende af.
Verdachte heeft door medeverdachte [medeverdachte] naar de plaats van de overval te vervoeren opzettelijk gelegenheid verschaft voor de afpersing. Tevens is verdachte op de parkeerplaats waar de afpersing heeft plaatsgevonden aanwezig gebleven en heeft verdachte contact gehouden met medeverdachte [medeverdachte] en heeft hij geholpen de afgeperste goederen over te laden en te verstoppen. Verdachte is hiermee opzettelijk behulpzaam geweest bij de afpersing. De handelingen van verdachte zijn onmisbaar geweest voor de totstandkoming van het grondfeit, te weten de afpersing.
De rechtbank is van oordeel dat het gewicht van de bijdrage van verdachte aan het feit zich aan de bovengrens van medeplichtigheid bevindt. Medeplichtigheid wordt bewezen geacht vanwege de uit het procesdossier blijkende verhouding tussen verdachte en zijn medeverdachte, waarbij verdachte in hoge mate lijkt te worden aangestuurd door medeverdachte [medeverdachte] .
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
Subsidiair
[medeverdachte] op 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een voertuig (Peugeot Partner met kenteken [kenteken] ) en een hoeveelheid drank en lachgas, die aan [benadeelde 1] toebehoorden, door een doorgeladen vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en daarbij dreigend te zeggen "Ik schiet je dood, uitstappen" bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 12 januari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk
gelegenheid heeft verschaft door
- die [medeverdachte] naar de plaats van de overval te vervoeren en
- contact te houden met die [medeverdachte] en
- die gestolen goederen te verstoppen en over te laden ten behoeve van die [medeverdachte] ;
Feit 2
hij op 29 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen, op een ruit van een woning gelegen aan de [adres 3] , geschoten;
Feit 3
hij op 29 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (Luger), kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan afpersing.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 10 (tien) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 24 juli 2020.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht bij de strafoplegging de positief gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de reclassering te betrekken. Ook heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat verdachte de ten laste gelegde handelingen op verzoek van de medeverdachte heeft verricht.
Gelet hierop heeft de raadsman van verdachte primair verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de positief ingeslagen weg van verdachte doorkruisen en het behoud van de woning voor verdachte bemoeilijken.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte verzocht naast deze voorgestelde straf een taakstraf aan verdachte op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan afpersing van een drankkoerier. Medeverdachte heeft in het holst van de nacht een bestelling geplaatst om drank te leveren op een parkeerterrein, waarna de drankkoerier door de medeverdachte, door middel van bedreiging met een doorgeladen vuurwapen, gedwongen is tot de afgifte van een voertuig, met daarin drank en lachgas. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat sprake is geweest van berekenend handelen. Verdachte heeft, terwijl hij wist dat de medeverdachte over een vuurwapen beschikte, bijgedragen aan dit heftige incident, door onder andere de medeverdachte naar de plaats van de overval te vervoeren, daar tot het moment van de overval met hem te verblijven en de medeverdachte te helpen met het verstoppen van de drank en het lachgas. Door het handelen van verdachte en medeverdachte hebben zij op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer, terwijl het slachtoffer slechts zijn werk deed. Tevens hebben zij door aldus te handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Verdachte en de medeverdachte hebben enkel oog gehad voor hun eigen financieel gewin en geen enkele rekening gehouden met de impact van hun handelen op het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat een gebeurtenis als hiervoor omschreven grote impact kan hebben op het slachtoffer en op de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij in het algemeen. Het slachtoffer zelf heeft ook opgeschreven hier slapeloze nachten, verdriet en angst door te ondervinden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een pistool. Verdachte heeft in opdracht van de medeverdachte op een ruit van een woning geschoten. De bewoonster was niet thuis, maar het gebeuren heeft haar begrijpelijkerwijs enorm beangstigd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een dergelijke achteloze daad heeft verricht zonder dat hij rekening heeft gehouden met wat dit voor de bewoners zou betekenen en zonder dat hij wist of er personen in de woning aanwezig waren. Een dergelijke daad had ernstiger gevolgen dan waarvan nu sprake is kunnen hebben.
Verdachte heeft zich dus op meerdere momenten schuldig gemaakt aan zware misdrijven. Dat betekent dat uit een oogpunt van vergelding en normbevestiging geen andere straf voor oplegging in aanmerking komt dan één die vrijheidsbeneming van geruime duur met zich brengt.
De rechtbank heeft verder met betrekking tot de persoon van de verdachte in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 april 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder in aanraking is geweest met justitie, maar in de afgelopen vijf jaren niet voor enig soortgelijk feit strafrechtrechtelijk is veroordeeld, zodat dit niet in strafverzwarende zin meeweegt.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 24 juli 2020 van [getuige], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, en van hetgeen overigens ter terechtzitting omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken.
Uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt onder meer het volgende.
De reclassering is van mening dat bij verdachte een negatief sociaal netwerk, negatieve beïnvloeding en beperkte copingvaardigheden hebben bijgedragen aan het onder 1 ten laste gelegde feit, waarbij mogelijk ook sprake was van een financieel motief. De reclassering kan geen patroon vaststellen. Verdachte was bezig om een positieve invulling aan zijn leven te geven. Verdachte heeft een huurwoning, ontving een Wajonguitkering en nam deel aan een arbeidsre-integratietraject. De reclassering heeft het risico op recidive als gemiddeld ingeschat. In het verleden is bij verdachte sprake geweest van overmatig middelengebruik. . De reclassering is van mening dat middelencontrole tijdens een reclasseringstoezicht voor verdachte een stok achter de deur kan zijn om dit positieve gedrag voort te zetten en dat het versterken van zijn probleeminzicht en oplossingsvaardigheden middels een deelname aan een cognitieve vaardighedentraining kan. Daarnaast meent de reclassering dat er aandacht kan worden besteed aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding en een positief steunend sociaal netwerk. Volgens de reclassering kan dit een beschermde factor ten aanzien van de recidive vormen.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij de reclassering
- Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
- Meewerken aan middelencontrole
- Meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven open te staan voor reclasseringscontact en bereid te zijn om met voornoemde bijzondere voorwaarden mee te werken.
Bij de strafmaat heeft de rechtbank naast de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, evenals de officier van justitie bij haar eis rekening gehouden met het feit dat verdachte ter terechtzitting berouw heeft getoond.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur dient te worden opgelegd. Voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest, zoals de raadsman heeft verzocht, is geen plaats vanwege de ernst van de feiten. Ter bescherming van de maatschappij acht de rechtbank het van belang dat verdachte conform het advies van de reclassering zich moet houden aan de voornoemde bijzondere voorwaarden. Daarom zal de rechtbank bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden met een proeftijd van twee jaren.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
[slachtoffer] ten aanzien van feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die bij ontbreken van een bedrag voor de aangegeven schade ten gevolge van werkuren verlies, wordt opgevat als inhoudende een vordering van € 2.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde zou hebben geleden.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,00 (hoofdelijk) moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de immateriële schade niet is onderbouwd en reeds daarom moet worden afgewezen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam is door de benadeelde partij niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Dergelijk letsel dient dan met concrete gegevens te worden onderbouwd zodat het bestaan daarvan naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie ter plaatse (dossierpagina’s 40-41) en de aangifte van [slachtoffer] (dossierpagina’s 78-84) blijkt dat het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een grote impact heeft gehad op zijn persoonlijke leven en hij nadien niet meer heeft kunnen werken. Bovendien spreekt het naar het oordeel van de rechtbank voor zich dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachte een zeer ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij heeft gemaakt. De rechtbank heeft gelet op andere uitspraken waarin immateriële schadevergoeding werd toegekend. In de onderhavige zaak slaat de rechtbank er daarbij acht op dat de afpersing gepaard is gegaan met een, naar het slachtoffer wist, doorgeladen vuurwapen en dat de benadeelde partij heeft gevreesd voor zijn leven. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de gestelde schade voldoende onderbouwd en bij gebreke van enige gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van de gevorderde bedragen zijdens de verdachte, leent de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot het bedrag van € 2.000,00. De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een kwart van die immateriële schade, zijnde een bedrag van € 500,-, hoofdelijk kan worden toegerekend. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de onderhavige zaak niet in de vordering kan worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplichtigheid aan afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
[benadeelde 1] ten aanzien van feit 1
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft door tussenkomst van zijn gemachtigde, [betrokkene 1] , een vordering tot schadevergoeding van € 250,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die het bedrijf als gevolg van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit het eigen risico van de autoverzekering.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren, nu onduidelijk is of de schade reeds is vergoed.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering niet voldoende is onderbouwd, nu onduidelijk is of een deel van deze schade reeds is vergoed en wat de schade op dit moment is, daar in de bijlage bij de vordering staat dat de verzekeringsmaatschappij zal pogen dit bedrag bij de tegenpartij te verhalen. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.3.
[benadeelde 3] ten aanzien van feit 2
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.142,43 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat van € 4042,43 bestaat uit:
- post 1: vervanging voorruit: € 437,03
- post 2 : vervanging gordijnen: € 895,00
- post 3: vervanging plafond: € 2.710,40
De gestelde immateriële schade bedraagt € 2.100.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade tot een bedrag van € 937,03 en de immateriële schade tot bedrag van € 1.500 (hoofdelijk) moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, nu de onderbouwing slechts offertes betreft en geen declaraties, en dat de immateriële schade tot hoogstens € 500,00 kan worden toegewezen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, bij gebreke van concrete informatie over de leeftijd van de gordijnen en de noodzaak tot vervanging van het gehele plafond, tot een bedrag van € 1.937,03 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit € 437,03 voor de vervaging van de voorruit (post 1), € 500,00 voor vervanging van de gordijnen (post 2) en € 1.000,00 voor vervanging van het plafond (post 3). De rechtbank heeft ten aanzien van de twee laatst genoemde posten gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het BW.
Gelet op wat is overwogen bij de benadeelde partij [slachtoffer] omtrent geestelijk letsel als (enige) grondslag voor de immateriële schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de benadeelde partij [benadeelde 3] concreet en uitgebreid heeft aangevoerd dat het onder 2 bewezen verklaarde een grote impact heeft gehad op haar persoonlijke leven en hoe zij zich nadien in haar eigen woning voelt. De rechtbank heeft gelet op andere uitspraken waarin immateriële schadevergoeding werd toegekend. Gelet op die concrete onderbouwing en bij gebreke van enige gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van de gevorderde bedragen zijdens de verdachte, leent de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot het bedrag van € 1.500,00.
De vordering zal dan ook tot een bedrag van € 3.437,03 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 48, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32
[tweeëndertig] maanden.Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 [tien] maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich meldt op uitnodiging bij Reclassering Nederland op het adres Vincent van Goghweg 73 te Zaandam en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheidstraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training geïndiceerd is. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider. De training bestaat uit 12 groepsbijeenkomsten van twee uur en drie individuele bijeenkomsten.
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
  • meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding, middels zijn deelname aan een arbeidsre-integratietraject.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 500,00 [zegge: vijfhonderd euro], bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00 [zegge: vijfhonderd euro], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 3.437,03 [zegge: drieduizend vierhonderdzevenendertig euro en drie cent], bestaande uit € 1.937,03 als vergoeding voor de materiële en € 1.500 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.437,03 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. van Harten, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2020.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte en door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit, als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 11 augustus 2020 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Op 12 januari 2020 heb ik [medeverdachte] op een parkeerterrein bij de [adres 2] te Zaandam afgezet in de rode Volkswagen Polo die op mijn naam staat. Wij zijn nog een tijd samen op het parkeerterrein gebleven. Ik hoorde in de auto dat [medeverdachte] met een drankkoerier belde. Op een gegeven moment ben ik weggereden van de parkeerplaats. Ik heb [medeverdachte] daarna gebeld. Hij was bij familie van hem op de [adres 4] in Zaandam. Ik ben daar naartoe gegaan. Ik heb vervolgens daar [medeverdachte] geholpen de goederen uit een witte bestelbus te laden en in de schuur neer te leggen. Dat waren de dozen met drank en lachgas. Ik wist dat [medeverdachte] een vuurwapen had.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 37 – 46 van persoonsdossier [verdachte] ). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 14 april 2020 door verdachte [verdachte] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring:
V: Wist je dat hij het (
de rechtbank begrijpt: de overval) ging doen?
A: Hij had het wel tegen mij gezegd.
Ik was zijn vriend en ben hem gaan helpen.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 78-83 van procesdossier A). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 januari 2020 door aangever [slachtoffer] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] afgelegde verklaring:
A: Ik werk sinds een paar weken voor het bedrijf [benadeelde 1] . Het is een bedrijf dat alcoholische dranken bezorgt bij klanten.
V: Wat voor bus is het?
A: Een witte Peugeot Partner voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik ben begonnen op 11 januari 2020, omstreeks 20.00 uur. Om 04.05 uur kreeg ik de volgende bestelling binnen. Ik moest naar de [adres 2] 1 te Zaandam. Ik heb de rit geaccepteerd en ben die kant op gereden. Er stond ook een telefoon nummer bij van degene die de bestelling had geplaatst. Dit nummer betreft:
[telefoonnummer 1] .
A: Toen ik daar was zag ik niemand. Ik heb toen het mobiele nummer gebeld die in de bestelling stonden er werd opgenomen. Ik kreeg een jongen aan de telefoon en hij zei geen naam. Ik hoorde hem zeggen: 'Broer, ik zie je niet rijdt achteruit. Ik zit in de zwarte bus op de parkeerplaats.'' Ik ben toen achteruit gereden en heb gekeerd op de parkeerplaats. Dit is dus nog op de [adres 2] .
Ik keek vervolgens naar rechts in de bus en daar zag ik dus ook niemand in zitten. Ik ben toen uit mijn voertuig gestapt en ben rond gaan kijken. Ik ben toen maar weer in de bus gestapt. Ik keek weer naar rechts en ik zag nog steeds niemand bij de bus. Ik pakte mijn telefoon weer om die jongen te bellen. Op het moment dat ik mijn telefoon in mijn handen had en ik eigenlijk nog naar links keek, zag ik ineens een jongen naast mijn bestuurdersportier staan. Ik schrok hier van. . Ik zag dat hij een vuurwapen pakte en die direct op mij richtte. Ik zag dat hij met zijn linkerhand over de bovenkant van het vuurwapen ging en ik zag een schuivende beweging. Ik hoorde meteen het geluid van het doorladen van een vuurwapen. Ik schrok hier echt enorm van. Ik hoorde hem zeggen: 'Ik schiet je dood, uitstappen'. Ik heb meteen de deur open gedaan en ben uit gestapt. Ik deed mijn handen omhoog en zei: 'Neem maar alles mee'. Ik ben toen heel langzaam achteruit gelopen. Ik zag dat die jongen in de auto stapte en dat hij weg reed.
V: Hoe zag het vuurwapen, of wapen gelijkend op het vuurwapen eruit?
A: Zwart en klein. Het was volgens mij een 9 millimeter wapen. Ik zag ook dat hij het wapen doorlaadde, dat is met een 9 millimeter zo. Ik zag echt dat hij dat deed en ik hoorde echt klik klik. Hij heeft het echt gedaan om te schieten.
AOp het moment dat hij de deur van de auto dicht deed, dacht ik nu kan ik rennen. Ik zag en hoorde met hoge snelheid een auto vanaf de parkeerplaats komen rijden. Ik zag dat dit een rode Volkswagen Polo was. Ik zag dat er één persoon in de auto zat. Op het moment dat ik de auto binnen keek, zag ik dat de bestuurder zijn capuchon op deed en zijn gezicht wegdraaide. Ik zag nog wel dat deze jongen een donkere huidkleur had. Ik zag dat de auto meteen achter mijn bus aan reed. Ik zag dat ze allebei op de rotonde Poelenburg rechts af sloegen. Er stond rond de 4000 euro aan drank in het voertuig.
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2020 (pagina’s 101-102 van procesdossier A). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] betreffende een verklaring namens [benadeelde 1] :
Op 12 januari 2020 is een koerier van het bedrijf [benadeelde 1] overvallen en heeft onder bedreiging van een vuurwapen de bedrijfsauto met inhoud af moeten geven. De schade van [benadeelde 1] bestaat uit de gestolen Peugeot Partner, voorzien van het kenteken
[kenteken] . U toont mij de boxen met drank en de houten kist met gasflessen die gestolen zijn geweest en door de politie zijn terug gevonden.
Ik kan u verklaren dat de teruggevonden goederen alle goederen betreffen die wij vermisten.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020007884 van 21 januari 2020 (pagina’s 128-139 van procesdossier A). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] :
Vanaf de flat op de [adres 2] te Zaandam zijn er camerabeelden welke gericht staan op de openbare weg. Er zijn camerabeelden van 03.45 tot 04.52 uur geleverd.
De tijd van de camerabeelden bleken 7 minuten en 7 seconden voor te lopen op de werkelijke tijd. In dit proces-verbaal zal de werkelijke tijd staan.
03:49 uur: Rode Volkswagen Polo komt aanrijden via de rechter rijbaan richting de flat. Rode Volkswagen Polo rijdt vervolgens voor de flat langs, gaat via de middelste rijbaan verder. Het lijkt dat er tevens iemand op de passagiersstoel zit.
03:50 uur: De rode Volkswagen Polo wordt vervolgens op de middelste rijbaan geparkeerd, dwars voor een witte parkeerde bus. 04:22:00 uur: Aangever [slachtoffer] komt met zijn witte bestelauto Peugeot Partner via de rechter rijbaan aanrijden. Op het moment dat hij ongeveer ter hoogte van de rode Volkswagen Polo rijdt loopt er iemand vanaf de rode Volkswagen Polo, langs de witte geparkeerde bus via het trottoir langs de linker rijbaan richting de flat/witte Peugeot Partner.
Deze persoon komt vermoedelijk vanaf de passagiersstoel aangezien er niemand vanaf de bestuurderszijde, welke wel in het zicht is, is uitstapt.
Aangever [slachtoffer] parkeert zijn witte Peugeot Partner naast de ondergrondse afvalcontainers.
04:24:50 uur: Aangever [slachtoffer] keert met zijn witte Peugeot Partner achteruit en rijdt weg via de rechter rijbaan richting rotonde. Aangever [slachtoffer] stopt halverwege. Op dat moment loopt er een persoon vanaf de rode Volkswagen Polo langs de witte bus richting de rechter rijbaan/witte Peugeot Partner van aangever [slachtoffer] . De deur van de bestuurderszijde van de Volkswagen Polo is niet open geweest.
04:25:58 uur: De persoon die vanaf de rode Volkswagen Polo liep en langs de witte geparkeerde bus, staat inmiddels achter de witte Peugeot Partner van het aangever [slachtoffer] . De rode Volkswagen Polo wordt op dit moment achteruit in een parkeervak geparkeerd.
04:26:03 uur: De persoon loopt richting bestuurderszijde van de witte Peugeot Partner van aangever [slachtoffer] . Vijf seconden later loopt er een persoon vanaf de witte Peugeot Partner richting de rotonde, kennelijk is dit aangever [slachtoffer] .
04:26:23 uur: De rode Volkswagen Polo rijdt weg uit het parkeervak op de middelste rijbaan, vlak voor de witte auto die daardoor moet remmen. Eén seconde later rijdt ook de witte Peugeot Partner op de rechter rijbaan weg richting rotonde.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 200303.1115.40655 van 3 maart 2020 (pagina’s 160-162 van procesdossier A). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] dan wel een (of meer) van hen:
Uit onderzoek van de in de weggenomen Peugeot Partner aangebracht GPS tracker, van het drankbedrijf [benadeelde 1] , bleek dat kort na de overval deze auto ongeveer 7 minuten had stil gestaan op een plein gelegen tussen de [adres 4] en Barkstraat te Zaandam. Uit onderzoek bleek dat daar 60 garageboxen stonden tussen de woningen van deze straten. Ook bleek dat vanaf het punt waar de Peugeot Partner had stil gestaan een doodlopende steeg van ongeveer 30 meter lengte was gelegen, welke toegang gaf tot de woningen aan de [adres 4] te Zaandam van perceel 11 tot en met 16. Uit onderzoek bleek dat op het adres [adres 4] familie woonachtig was van [medeverdachte] .
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020007884 van 23 januari 2020 (pagina’s 169-173 van procesdossier A). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] dan wel een (of meer) van hen:
Op donderdag 23 januari 2020, omstreeks 14:00 uur, kregen wij, verbalisanten, het verzoek om te gaan naar het adres [adres 4] , gemeente Zaanstad. Uit onderzoek was gebleken dat verdachte [medeverdachte] op 12 januari 2020, kort na de overval enkele minuten in de directe nabije omgeving van dit adres was. Wij hoorden [betrokkene 2] zeggen dat deze goederen van zijn neef [medeverdachte] waren. Hierop hebben wij de schuur betreden en zagen wij 9 piepschuim dozen opgestapeld in twee stapels staan
.Tevens zagen wij net achter de deur de houten krat staan met hierin een aantal lachgasflessen. Daarbij stonden op de grond vier (4) losse lachgasflessen.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 200130.1459.23494 van 30 januari 2020 (pagina 189 van procesdossier A). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 12 januari 2020 is op heterdaad aangehouden terzake een overval middels bedreiging met een vuurwapen, de verdachte welke is genaamd: [medeverdachte] , geboren 15 juni 1989 te Zaanstad. Bij de aanhouding werden in de fouillering van de verdachte 3 mobiele telefoons aangetroffen. Door de afdeling digitale opsporing is onderzoek verricht aan deze toestellen en bleken het drie zogeheten dual-sim toestellen te zijn. Uit digitaal onderzoek van de simkaarten zijn IMSI nummers bekend geworden.
Deze IMSI nummers zijn middels een 126na bevraagd met de navolgende resultaten:
Telefoon Nokia 105, met IBN nummer 1104912:
IMSI 204092030447924, bijbehorend telefoonnummer
[telefoonnummer 1]
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 200127.1415.40655 van 27 januari 2020 (pagina’s 298-305 van procesdossier A). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
Dit betreft een proces-verbaal van bevindingen van het onderzoek dat is ingesteld aan de bij telecomprovider KPN opgevraagde en ontvangen printlijst van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
De printlijst van het nummer [telefoonnummer 1] is bij KPN opgevraagd voor de periode van 15 juli 2019 tot en met 15 januari 2020. Het nummer [telefoonnummer 1] wordt verder in dit proces-verbaal aangeduid met GSM3952.
Contacten op 11 en 12 januari 2020:
In verband met de op 12 januari 2020 omstreeks 04.27 uur gepleegde overval zijn door mij verbalisant de contacten onderzocht die van 11 op 12 januari 2020 zijn gevoerd met GSM3952. In de periode van 11 januari 2020 te 08.00 uur tot en met 12 januari 2020 te 06.00 uur zijn de volgende contacten gevoerd:
Contacten met nummer [telefoonnummer 2] (gebruiker [verdachte] ):
Uit voornoemde tabel met contacten blijkt dat GSM3952 in de avonduren van 11 januari 2020 meerdere keren contacten en op 12 januari 2020 te 01.47 uur (488 seconden), te 01.59 uur (74 seconden), te 02.41 uur (13 seconden) en te 04.30 uur (6 seconden) contacten heeft gehad met het nummer [telefoonnummer 2] , dat op naam staat van [verdachte] , adres [adres 1] .
Contacten met nummer s van koeriersbedrijf [benadeelde 1] :
Uit voornoemde tabel met contacten blijkt dat GSM3952 op 12 januari 2020 te 04.02 uur uit belt met een nummer van het bedrijf [benadeelde 1] uit Diemen. Dit betreft kennelijk de gedane bestelling om bij de [adres 2] te Zaandam drank af te leveren.
Op 12 januari 2020 te 04.22 uur belt het telefoonnummer [telefoonnummer 3] van de koerier [slachtoffer] heel kort (3 seconden) naar GSM3952. Op 12 januari 2020 te 04.23 uur belt GSM3952 weer met het nummer van het bedrijf [benadeelde 1] uit Diemen en te 04.24 uur wordt GSM3952 weer gebeld door het nummer [telefoonnummer 3] van de koerier [slachtoffer] .
Gebruik zendmasten rond overval:
Uit de gebruikte zendmastlocaties blijkt dat GMS3952 van 04.02 uur tot en met 04.24 uur bij alle gevoerde contacten de zendmastlocatie Geuzenpad 1 te Zaandam gebruikt. Deze zendmast staat dichtbij en gericht op de [adres 2] te Zaandam, de locatie waar de overval heeft plaatsgevonden.
Verder is deze zendmastlocatie geen enkele keer gebruikt in de hele periode dat GSM3952 is gebruikt. GSM3952 gebruikt te 04.30 uur de zendmast op de locatie Sportlaan 4 te Zaandam. Deze locatie is gelegen in de omgeving van en staat gericht op het gebied van de [adres 4] en Perim te Zaandam, de straten waar de verdachte [medeverdachte] met de weggenomen bestelauto kort daarop wordt getraceerd en is aangehouden.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2020007884-14 van 12 januari 2020 (pagina’s 43-44 van procesdossier A). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] :
Op 12 januari 2020 omstreeks 04:39 uur zagen wij dat de kleine witte bestelauto linksaf sloeg en de [adres 4] opreed in de richting van de collega's. Toen wij dichterbij het voertuig kwamen, kon ik het kenteken lezen. Ik zag dat het kenteken van de witte bestelauto betrof: [kenteken] .
Wij hebben ons dienstvoertuig tegen de achterbumper van de witte bestelauto aan gezet teneinde deze in beweegruimte te beperken.
Ik zag dat de genoemde bestelauto ingeboxt was door de andere dienstvoertuigen. Ik zag dat de verdachte achter het stuur van de genoemde bestelauto zat. De verdachte gaf later bij de collega's op te zijn genaamd:
S [medeverdachte] ( [medeverdachte] ), geboren [geboortedatum 2] .
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2020007884-29 van 16 januari 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] (pagina 77 procesdossier A).
Op 12 januari 2020 deed ik onderzoek naar een pistool welke was aangetroffen bij verdachte [medeverdachte] . Ik zag tijdens het veiligstellen van het pistool dat dit een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen was.
Ik zag namelijk dat de hamer in de achterste stand stond tijdens het aantreffen. Ik zag tevens dat er een patroon in de kamer zat en dat er patronen in de patroonhouder zaten.
Ik herkende dit pistool als een echt vuurwapen, ik zag dat het pistool was doorgeladen met scherpe 9 mm patronen. Derhalve is dit wapen een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 11 augustus 2020 heeft afgelegd, inhoudend de door verdachte afgelegde bekennende verklaring.
Een proces-verbaal van aangifte van 29 december 2019 (pagina’s 14-15 van procesdossier D ), inhoudend de door [benadeelde 3] afgelegde verklaring ten overstaan van verbalisant [verbalisant 8] .
Een proces-verbaal van aangifte van 29 december 2019 (pagina’s 74-77 van procesdossier D ), inhoudend de door [benadeelde 2] afgelegde verklaring ten overstaan van verbalisant [verbalisant 9] .
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 11 augustus 2020 heeft afgelegd, inhoudend de door verdachte afgelegde bekennende verklaring.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2020007884 van 12 januari 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] (pagina’s 68 en 60 van procesdossier A).
Een schriftelijk bescheid (pagina 439 van procesdossier A), te weten een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt op 12 januari 2020.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2020007884-29 van 16 januari 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] (pagina 77 van procesdossier A).
Een proces-verbaal forensisch onderzoek stukken van overtuiging met nummer PL1100-2020007884-24 van 9 maart 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 10] (pagina’s 351-354 van procesdossier A).
Een schriftelijk bescheid (pagina’s 383-386 van procesdossier A), te weten een NFI-rapport DNA-onderzoek opgemaakt op 1 april 2020 door K. Steensma en bij afwezigheid van voornoemde ondertekend door Y. Hoiting.
Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres 3] Zaandam met nummer PL1100-2019250423 van 15 januari 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 10] (pagina’s 18-20 van procesdossier D).
Een schriftelijk bescheid (pagina’s 41-47 van procesdossier D), te weten een NFI-rapport wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van schietincident op 29 dec 2019 Zaandam en aantreffen vuurwapen opgemaakt op 26 februari 2020 door [verbalisant 11] .