6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft brand gesticht in een auto die in een parkeergarage stond geparkeerd. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht (Sr) kent. Brandstichting kan immers, wanneer niet tijdig wordt ingegrepen, zeer gevaarlijke en allesverwoestende situaties opleveren. Dat de brand in dit geval niet verder om zich heen heeft kunnen grijpen is te danken aan het snelle optreden van de hulpdiensten en aan de omstandigheid dat zich ten tijde van het feit (tijdens de Corona-crisis) niet veel auto’s en mensen in de parkeergarage bevonden. Wel is de auto in kwestie, een oldtimer, volledig uitgebrand en is forse schade ontstaan aan enkele in de buurt geparkeerde auto’s en aan de parkeergarage zelf. Daarnaast is paniek en onrust ontstaan bij de bewoners van de bovengelegen appartementen, waar vanuit de parkeergarage rook binnen kwam. Ook heeft de bovengelegen vestiging van supermarkt Albert Heijn de deuren tijdelijk moeten sluiten vanwege rookontwikkeling in de lift.
Alle hiervoor besproken schade, gevaarzetting en onrust neemt de rechtbank verdachte erg kwalijk. Het antwoord op de vraag waarom hij dat dit ernstige feit heeft begaan is de rechtbank volkomen onduidelijk gebleven. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dat niet anders kan worden omschreven dan als volstrekt verwerpelijk, zinloos en gevaarlijk.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van brandstichting onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Nu voormeld feit dateert van langer geleden dan 5 jaar voorafgaand aan het onderhavige feit zal de rechtbank die omstandigheid niet ten nadele van verdachte meewegen bij de straftoemeting;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 augustus 2020 van [reclasseringswerker] verbonden aan Fivoor, waarin het risico op recidive als hoog is ingeschat en waarin wordt geadviseerd aan verdachte – in het geval van een veroordeling – een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden en te bevelen dat die voorwaarden en het toezicht hierop dadelijk uitvoerbaar zijn;
- het psychologisch rapport gedateerd 17 juli 2020, opgesteld door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, dat onder andere inhoudt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline kenmerken, alsmede alcohol- en cannabisverslaving. Gezien het als hoog ingeschatte recidiverisico op agressief gedrag en probleemgedrag meer in het algemeen, acht de rapporteur een intensieve, klinische behandeling geïndiceerd. Na de klinische behandeling is een begeleide dan wel beschermde woonvorm van belang, alsmede ambulante nazorg.
De op te leggen straf
Bij de bepaling van de strafmodaliteit, en de hoogte daarvan, heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het delict geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen verzachtende omstandigheden in de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank legt een lagere straf op dan de officier van justitie heeft geëist, omdat zij het bewezenverklaarde kennelijk anders waardeert. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de strafeis van de officier van justitie meer past bij brandstichting waarbij ook levensgevaar is te duchten, hetgeen niet is ten laste gelegd of bewezenverklaard.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 18 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 6 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 3 jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, de opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling en de opname in een begeleide woonvorm noodzakelijk om het recidiverisico in te perken, een en ander zoals geadviseerd door de psycholoog en de reclassering. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De rechtbank zal – anders dan de reclassering heeft geadviseerd – niet bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat niet is voldaan aan de criteria van artikel 14e Sr. De bewezenverklaarde brandstichting is immers niet een feit dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.