ECLI:NL:RBNHO:2020:6521

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
23 augustus 2020
Zaaknummer
15/119646-20 en 15/186274-19 (ttzgev) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting en veroordeling voor bedreiging en het dragen van een mes in Haarlem

Op 25 augustus 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting en bedreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de brandstichting, die op 28 maart 2020 in een parkeergarage in Haarlem zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de brandstichting, ondanks camerabeelden die de verdachte in de nabijheid van de brand toonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had gehandeld met een gezamenlijk plan en dat er geen nauwe samenwerking was met zijn medeverdachte.

Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan meermalen gepleegde bedreiging van een beveiliger en het dragen van een mes. De bedreiging vond plaats op 1 augustus 2019, waarbij de verdachte de beveiliger met de dood bedreigde en een mes bij zich droeg. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op voor de bedreiging en een voorwaardelijke geldboete van 200 euro voor het dragen van het mes. De benadeelde partijen die schadevergoeding vroegen in verband met de brandstichting werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van dat feit was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/119646-20 en 15/186274-19 (ttzgev) (P)
Uitspraakdatum: 25 augustus 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
, thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.A.J. van der Klaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Onder parketnummer 15-119646-20
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met het interieur van de kofferbak van een in een parkeergarage geparkeerd staande personenauto, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een personenauto, merk Citroën, type 2 CV, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in die parkeergarage in de nabijheid van die personenauto geparkeerd staande auto's en/of het interieur van die parkeergarage, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Onder parketnummer 15-186274-19
1
hij op of omstreeks 1 augustus 2019 te Haarlem, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [aangever 1] (al dan niet door tussenkomst van een ander) de woorden toe te voegen: 'ik pak een 9 mm. klikklak pang en er zijn nog meer mensen die een kogel door je hoofd willen schieten' en/of 'ik maak je af' (terwijl hij, verdachte, daarbij een beweging maakte gelijkend op het doorladen van een vuurwapen) en/of (met de strekking) dat hij, verdachte, klaar was met de beveiliging en hij er een einde aan zou maken en daarom een mes had gekocht en/of
- met een mes in de broeksband naar het HVO Querido te lopen (alwaar die [aangever 1] op dat moment werkzaam was);
2
hij op of omstreeks 1 augustus 2019 te Haarlem, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een een keukenmes/vleesmes (met een heft van 12 centimeter en een lemmet van 20 centimeter) zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de brandstichting heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat op basis van de camerabeelden en de verklaring van [getuige 1] kan worden vastgesteld dat de brand in de kofferbak van de auto van [aangever 2] is ontstaan en dat - zelfs zonder forensisch onderzoek - kan worden vastgesteld dat een andere oorzaak dan brandstichting onwaarschijnlijk is. De officier van justitie wijst er voorts op dat op de camerabeelden te zien is dat twee personen zich bij de auto hebben opgehouden, daarin hebben gezeten, de auto heen en weer hebben getrokken en in de kofferbak hebben gerommeld, en dat vlak daarna in die kofferbak de brand is uitgebroken. Volgens de officier van justitie staat buiten twijfel dat verdachte en zijn medeverdachte de voornoemde twee personen zijn en dat zij verantwoordelijk zijn voor de brandstichting. Zij zijn door verbalisanten herkend op de camerabeelden en ter terechtzitting hebben zij zichzelf daarop ook herkend. Hoewel verdachte bij het laatste moment waarop gerommeld wordt aan de kofferbak door [medeverdachte] iets verder van de auto af stond, meent de officier van justitie dat sprake is van het medeplegen van brandstichting. Uit alle feiten en omstandigheden blijkt immers dat de verdachten voorafgaand aan de brandstichting gezamenlijk in de kofferbak hebben gerommeld en hebben geprobeerd brand te stichten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de ten laste gelegde brandstichting en bedreiging moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het ten laste gelegde dragen van een mes heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van de ten laste gelegde brandstichting
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte tezamen en in vereniging (of alleen) brand heeft gesticht in of aan de auto. Uit niets blijkt dat verdachte enige wetenschap had van het plan van de medeverdachte om brand te stichten, noch van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Immers, niet is gebleken van een gezamenlijk plan, van inwisselbare rollen of van (een begin van) uitvoeringshandelingen die verdachte heeft verricht. Verdachte heeft zich ook niet kunnen distantiëren van de handelingen die meer dan vermoedelijk tot het ontstaan van brand hebben geleid, aangezien hij de brand pas zag toen hij met de medeverdachte het trappenhuis van de parkeergarage in liep.
Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging
De ten laste gelegde woorden ‘ik pak een 9mm klikklak pang en er zijn nog meer mensen die een kogel door je hoofd willen schieten’ heeft alleen aangever gehoord, terwijl het onderdeel ‘ik maak je af’ alleen door [getuige 2] is gehoord. Over de tekst dat hij, verdachte, klaar was met de beveiliging en hij er een einde aan zo maken en daarom een mes had gekocht, is slechts verklaard door een getuige wiens gegevens niet bekend zijn. Die verklaring kan niet worden gebruikt voor het bewijs omdat er niets bekend is over de wijze waarop de getuige dit heeft gehoord. Ten aanzien van het ten laste gelegde met een mes in de broeksband naar het HVO Querido te lopen (alwaar die [aangever 1] op dat moment werkzaam was) staat niet vast dat aangever dit heeft gezien. Nu bovendien onduidelijk is of verdachte het mes had gekocht en wat hij ermee van plan was, kan ook dit niet als bedreiging worden gezien.
Derhalve is het enige dat vaststaat dat verdachte ‘klikklak’ heeft geroepen en kennelijk een beweging heeft gemaakt die lijkt op het laden van een vuurwarpen. Dit is, onder de omstandigheden waaronder het is gebeurd, onvoldoende om de vrees voor enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel voor zware mishandeling op te wekken. Aangever was immers in het geheel niet bang en heeft de bedreiging weggelachen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van brandstichtingNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder parketnummer 15/119646-20 ten laste gelegde brandstichting, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat op 28 maart 2020 brand heeft gewoed in een Citroën 2CV die stond geparkeerd in parkeergarage Raaks in Haarlem. De brand heeft gezorgd voor schade aan onder meer deze auto, in de buurt geparkeerd staande auto’s en de parkeergarage. Verdachte wordt verweten dat hij deze brand opzettelijk, al dan niet samen met zijn medeverdachte, heeft gesticht. Voor een bewezenverklaring moet allereerst worden vastgesteld dat sprake is van brandstichting. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier, en in het bijzonder uit het proces-verbaal van uitkijken camerabeelden, volgt dat daarvan inderdaad sprake is.
Immers, uit voornoemde camerabeelden, die ook ter terechtzitting zijn bekeken, blijkt onder meer het volgende.
Twee personen hebben zich op 28 maart 2020 vanaf 18:47 uur tot 20:20 uur (met tussenpozen) opgehouden rondom de Citroën 2CV; zij hebben daarin gezeten en de kofferbak meermaals geopend en gesloten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zichzelf op de beelden herkent als de persoon die in het proces-verbaal van uitkijken camerabeelden ‘verdachte 1’ wordt genoemd. [medeverdachte] is door verbalisanten herkend als de persoon die ‘verdachte 2’ wordt genoemd. Op de beelden is te zien dat beide verdachten om 20:17:56 uur weglopen van de Citroën 2CV en op ongeveer drie meter afstand rechts van de auto blijven staan. Verdachte verdwijnt dan links uit beeld. De medeverdachte tracht om 20:18:10 uur een klein zwart voorwerp te vangen, dat uit de richting komt waar verdachte uit beeld is verdwenen. De medeverdachte loopt terug naar de 2CV (tijdstip: 20:18:19 uur), opent de achterklep en rommelt wat in de kofferbak. Om 20:19:20 uur verschijnt verdachte links weer in beeld. Hij blijft staan bij de voorkant van de 2CV, terwijl de medeverdachte nog rommelt in de achterbak en die half sluit. Vervolgens lopen beide verdachten weg van de 2CV en verlaten zij samen de parkeergarage via het trappenhuis rechts in beeld. Om 20:20:08 uur is op de camerabeelden een beginnend brandje te zien in de half geopende kofferbak.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het, mede gelet op het korte tijdsbestek tussen de laatste handeling van de medeverdachte bij de achterbak van de auto en de eerste beelden van de brand in de auto, niet anders zijn dan dat de medeverdachte de brand heeft gesticht.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte als medepleger van de brandstichting kan worden aangemerkt. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat het medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Bij de vorming van zijn oordeel dat hiervan sprake is, kan de rechter rekening houden met onder meer de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting maar vormen die, ook in samenhang bezien, geen wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen door verdachte van de brandstichting. Op grond van de beschikbare stukken heeft de rechtbank namelijk niet kunnen vaststellen dat tussen verdachte en zijn medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de brandstichting. Niet is gebleken dat verdachten handelden met een gezamenlijk plan, terwijl evenmin kan worden vastgesteld dat de brandstichting gezamenlijk is uitgevoerd. Verdachte was – zoals de rechtbank zelf op de camerabeelden heeft waargenomen – immers juist op het moment dat de medeverdachte de brand heeft gesticht even weggelopen van de auto, waarna de medeverdachte nogmaals de kofferbak heeft geopend en daarin brand heeft gesticht. Dat verdachte handelingen heeft verricht ter voorbereiding, uitvoering of afhandeling van brandstichting of anderszins een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict, is niet gebleken. In het bijzonder kan de rechtbank ook niet vaststellen dat de eerdere handelingen van verdachte in en rondom de Citroën 2CV verband hielden met brandstichting, zoals de officier van justitie heeft aangenomen en zoals door hem van belang geacht voor zijn standpunt dat verdachte wel als medepleger van de brandstichting dient te worden aangemerkt. Daar komt overigens nog bij dat de rechtbank niets heeft kunnen vaststellen over of en wat er tussen verdachte en zijn medeverdachte in de parkeergarage is gewisseld.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem onder parketnummer 15/119646-20 ten laste gelegde feit.
3.3.2.
Veroordeling voor bedreiging en het dragen van een mes
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder parketnummer 15/186274-19 ten laste gelegde bedreiging en overtreding van de Wet wapens en munitie op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 15/186274-19 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 1 augustus 2019 te Haarlem, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- die [aangever 1] (al dan niet door tussenkomst van een ander) de woorden toe te voegen: 'ik pak een 9 mm. klikklak pang en er zijn nog meer mensen die een kogel door je hoofd willen schieten' en/of 'ik maak je af' terwijl hij, verdachte, daarbij een beweging maakte gelijkend op het doorladen van een vuurwapen en dat hij, verdachte, klaar was met de beveiliging en hij er een einde aan zou maken en daarom een mes had gekocht en
- met een mes in de broeksband naar het HVO Querido te lopen alwaar die [aangever 1] op dat moment werkzaam was;
2
hij op 1 augustus 2019 te Haarlem een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een keukenmes/vleesmes (met een heft van 12 centimeter en een lemmet van 20 centimeter) zijnde een voorwerp waarvan, gelet op de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (meermalen gepleegd);
en
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de ten laste gelegde brandstichting en bedreiging zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Voor de overtreding van de Wet wapens en munitie heeft de officier van justitie een geheel voorwaardelijke geldboete van € 300,-, met een proeftijd van twee jaar geëist.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank – in het geval van een veroordeling voor de bedreiging en/of het dragen van een mes– verzocht slechts een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ten aanzien van de ten laste gelegde brandstichting heeft de raadsman geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft een beveiliger van daklozenopvang HVO-Querido op één dag meermalen bedreigd. Dat heeft hij gedaan toen na een opstootje een mes van hem werd afgenomen. Na het bedreigen van deze beveiliger heeft verdachte een nieuw mes gekocht, heeft wederom (tegenover derden) bedreigingen geuit aan het adres van voornoemde beveiliger en heeft zich opnieuw met een mes richting de opvang begeven. De rechtbank acht het zeer kwalijk en zorgwekkend dat verdachte dergelijke strafbare feiten pleegt, nota bene tegen mensen die hem willen helpen. Dit zijn ernstige gedragingen, gelet op het gevaar en de dreiging die uitgaan van wapens, maar ook door het onvoorspelbare karakter van verdachte die – zo is gebleken – naar messen grijpt en zich bedreigend uitlaat wanneer zaken niet lopen zoals hij wil.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van bedreiging onherroepelijk is veroordeeld en dat verdachte nog in de proeftijd van een eerder aan hem opgelegde voorwaardelijke straf liep. De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 24 juli 2020 van [reclasseringswerker] verbonden aan Fivoor, waaruit blijkt dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat en waarin wordt geadviseerd aan verdachte – in het geval van een veroordeling – een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straffen
Bij het bepalen van de straffen – en de hoogte daarvan – heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In dit geval heeft de rechtbank echter in strafverzwarende zin in aanmerking genomen dat verdachte een mes bij zich heeft gedragen in de openbare ruimte, dat het strafbare handelen van verdachte was gericht tegen een medewerker van de daklozenopvang en dat hij justitiële documentatie heeft voor soortgelijke feiten. Deze omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank slechts een gevangenisstraf een passende reactie acht.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt tot lagere straffen dan door de officier van justitie is geëist omdat zij verdachte vrijspreekt van de ten laste gelegde brandstichting. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor de bewezenverklaarde, en meermalen gepleegde, bedreiging (een misdrijf) een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, moet worden opgelegd. Voor het bewezenverklaarde dragen van een mes (een overtreding) zal de rechtbank een voorwaardelijke geldboete op van € 200,- opleggen en daaraan een proeftijd verbinden van één jaar, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij acht de rechtbank een verplicht reclasseringstoezicht niet opportuun.

7.Vorderingen benadeelde partijen

De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als is bewezen dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan dat met de schade verband houdt. Nu verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde brandstichting, zal de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen die betrekking hebben op de schade die als gevolg van de brand is ontstaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 62, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 15/119646-20 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder parketnummer 15/186274-19 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 15/186274-19 ten laste gelegde feit 1 tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 15/186274-19 ten laste gelegde feit 2 tot een geldboete van
€ 200,- (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (een) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. H. Brouwer en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.I. Robijns, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2020.
Mr. de Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage - De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen van 1 augustus 2019 (pagina’s 45 t/m 47). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten:
Op donderdag 1 augustus 2019 kregen wij, verbalisanten, de opdracht te gaan naar de Zijlvest te Haarlem. Daar zou de bekende [verdachte] mogelijk met een mes de beveiliging van het HVO-Querido hebben bedreigd. Wij hoorden van een van de beveiligers dat gezien is door één van de medewerkers van het HVO-Querido dat [verdachte] een mes gekocht had bij de Albert Heijn. Wij zagen dat [verdachte] aan kwam lopen in de richting van HVO-Querido. Wij, verbalisanten, zagen op de rug van [verdachte] ter hoogte van zijn broekband een lemmet van een mes. Nadat het mes verwijderd was uit de broeksband zagen wij dat het een keukenmes betrof van ongeveer 32.5 cm. Wij zagen dat het een mes betrof met één snijkant.
Een proces-verbaal van aangifte van 1 augustus 2019 (pagina’s 26 t/m 28). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als door aangever [aangever 1] ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring:
Op 1 augustus 2019 begon ik mijn werk als beveiliger van HVO-Querido. (…) Ik ken [verdachte] als cliënt van HVO. Ik zag dat de politieagenten een mes hadden gevonden bij [verdachte] . Nadat ik het mes had gekregen van de politieagenten zag ik dat [verdachte] mij aankeek en ik hoorde hem tegen mij zeggen: ik pak een 9mm klikklak pang en er zijn nog meer mensen die een kogel door je hoofd willen schieten.
Ik kreeg daarna een telefoontje van beveiliging Alpha security Velsenpoort dat zij gehoord hadden dat [verdachte] naar de Albert Heijn zou zijn gegaan om een nieuw mes te kopen. In Velsen hebben ze dezelfde cliënten zitten als bij ons en die hadden [verdachte] zien lopen en schelden en hadden gezien dat [verdachte] een vleesmes gekocht zou hebben en deze in zijn broeksband op zijn rug had gedaan. Ook zou [verdachte] tegen die andere cliënt hebben gezegd dat hij weer terug zou gaan naar HVO om duidelijk te maken wat hij nou kwam doen daar. Ik hoorde dat de beveiliging tegen mij zei dat [verdachte] zei: ik ga even iets recht zetten en ik maak er een eind aan, die beveiliger is van mij. Na het voorgaande wat gebeurd was voelde ik mij zeker bedreigd omdat ik wist dat hij een groot vleesmes bij zich had.
Omstreeks 19:25 uur zag ik dat er drie politieagenten voor de deur stonden. Ik zag toen [verdachte] aan komen lopen. Ik zag dat hij werd staande gehouden door de agenten. Ik hoorde [verdachte] zeggen: ik moet die beveiliger even spreken. Ik zag dat [verdachte] toen naar mij wees. Ik zag dat de drie agenten [verdachte] gingen fouilleren. Ik zag dat ze een groot mes vanaf [verdachte] zijn rug weg haalden. Ik zag dat [verdachte] het mes tussen zijn broeksriem had. Ik zag dat dit mes met handvat ongeveer 30 centimeter groot was.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 31 t/m 32). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 1 augustus 2019 door getuige [getuige 2] ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring:
Vandaag was ik werkzaam bij HVO te Haarlem. In de middag had een beveiliger, [naam] , een conflict met een bewoner van ons, [verdachte] van [verdachte] . Ik hoorde [verdachte] tegen [naam] zeggen: "Klikklak, ik maak je af, ik weet je te vinden." Ik zag hem tijdens het "klikklak" een doorlaad beweging maken, alsof hij een fictief pistool doorlaadde. Daarvoor hadden wij al vernomen dat [verdachte] in de stad met een mes had staan zwaaien. Op enig moment kwam [verdachte] terug.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 35 t/m 36). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 3 augustus 2019 door [getuige 3] ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring:
V: Kunt u mij vertellen wat er op 2 (
de rechtbank begrijpt: 1) augustus is gebeurd?
A: Een cliënt/bewoner kwam naar mij toe en zei het volgende: "Ik kwam [verdachte] tegen bij de Albert Heijn. Hij was zwaar onder invloed van alcohol en hij kwam de Albert Heijn uitlopen met een vleesmes en gaf aan dat hij bij [adres] was uitgezet en dat hij klaar was met de beveiliging en hij er een einde aan zou maken, daarom had hij dat mes gekocht". Ik kan mij nog herinneren dat de bewoner zei dat het een groot vleesmes was wat [verdachte] bij zich had.
Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen van 2 augustus 2019 (pagina 48). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van een verbalisant:
Op 1 augustus 2019 is bij de verdachte: [verdachte] een voorwerp in beslag genomen. Dit voorwerp betreft een keukenmes/vleesmes. Dit mes heeft een heft van 12 cm en een lemmet van 20 cm. Het lemmet heeft 1 snijkant. Het mes werd bij de verdachte op de openbare weg in zijn broeksband aangetroffen.