ECLI:NL:RBNHO:2020:6499

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
C/15/303282 / FA RK 20-2699
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van een minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die lijdt aan complexe problematiek en zich ontwikkelt op het niveau van een kind van anderhalf jaar oud. De ouders van [minderjarige] hebben herhaaldelijk geweigerd samen te werken met de betrokken instanties, waaronder de Jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming, en hebben op 24 juni 2020 [minderjarige] onrechtmatig meegenomen uit de zorginstelling waar hij verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen en dat hun focus op de diagnose autisme hen belemmert in het erkennen van de totale problematiek van hun kind.

De rechtbank heeft de ouders herhaaldelijk de kans gegeven om samen te werken met de hulpverleners, maar hun weigering om dit te doen heeft geleid tot de conclusie dat het in het belang van [minderjarige] is om het gezag van de ouders te beëindigen. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd over [minderjarige], zodat de noodzakelijke hulp en behandeling voor hem kan worden voortgezet. De ouders hebben in hun verweer gesteld dat [minderjarige] geen inwoner van Nederland meer is en dat de rechtbank daarom niet bevoegd zou zijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat [minderjarige] op het moment van indiening van het verzoek zijn gewone verblijfplaats in Nederland had.

De rechtbank heeft de ouders ook verweten dat zij ongefundeerde beschuldigingen uiten richting de betrokken instanties en dat zij niet in het belang van [minderjarige] handelen. De beslissing om het gezag te beëindigen is genomen op basis van artikel 1:266, eerste lid BW, waarin staat dat het gezag kan worden beëindigd indien de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
beëindiging van het ouderlijk gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/303282 / FA RK 20-2699
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 26 augustus 2020
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
verblijfplaats onbekend,
en
[de vader], hierna te noemen de vader,
verblijfplaats onbekend,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.
advocaat mr. mr. H.W.R. Nakad-Weststrate, kantoorhoudende te Amsterdam;
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), gevestigd te Amsterdam, hierna: de GI.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 25 mei 2020 ingekomen op 27 mei 2020;
- de brief van de Raad van 29 mei 2020, met als bijlage de bereidverklaring van JBRA;
- het mailbericht van de advocaat van de ouders van 30 juni 2020;
- het mailbericht van de advocaat van de ouders van 6 juli 2020;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de advocaat van de ouders, ingekomen op 28 juli 2020;
- de brief, met bijlagen, van de Raad van 3 augustus 2020;
- de brief, tevens verweerschrift, met bijlagen, van de GI van 3 augustus 2020.
1.2.
Op 6 augustus 2020 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • [vertegenwoordiger van de raad] , vertegenwoordiger van de Raad;
  • [gezinsmanager/vertegenwoordiger van de GI] , gezinsmanager / vertegenwoordiger van de GI;
  • [gedragsdeskundige] , gedragsdeskundige van de GI;
  • mr. H.W.R. Nakad-Weststrate, de advocaat van de ouders.
1.3.
De ouders zijn niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de ouders is op [geboortedatum] geboren [minderjarige] . De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 februari 2018 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden en is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie zorgverlener 24-uurs, voor de duur van vier weken.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 13 februari 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgverlener 24-uurs tot 1 mei 2018.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 april 2018 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgverlener 24-uurs verlengd tot
13 februari 2019. Bij beschikking van het hof Amsterdam van 30 oktober 2018 is deze beschikking bekrachtigd.
2.5.
Bij (separate) beschikking van de kinderrechter van 6 april 2018 is op verzoek van de GI bepaald dat de GI het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk uitoefent, met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, tot 19 februari 2019 en is bepaald dat deze gedeeltelijke gezagsbelasting wordt aangetekend in het gezagsregister. Ook deze beschikking is bij beschikking van het hof van 30 oktober 2018 bekrachtigd.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 17 augustus 2018 zijn afgewezen de verzoeken van de ouders tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 4 juli 2018, waarbij het contact tussen de ouders en [minderjarige] is opgeschort / geschorst, en tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hen en [minderjarige] .
2.7.
Bij beschikking van de kinderrechter van 31 januari 2019 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 13 februari 2020. Voorts is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgverlener 24-uurs verlengd tot 13 augustus 2019. De beslissing op het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] is voor het overige aangehouden voor de duur van zes maanden. Het verzoek van de ouders tot intrekking van de schriftelijke aanwijzing van 4 juli 2018 is afgewezen.
2.8.
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 juli 2019 is aan de GI vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling van [minderjarige] , inhoudende de voortzetting van de behandeling en (proces)diagnostiek, waaronder begrepen observatie vanuit [instelling] en voortzetting van het klinisch genetisch onderzoek van het Radboud UMC. Voorts is bij voornoemde beschikking de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 13 februari 2020.
Bij beschikking van het hof van 4 februari 2020 is de beschikking van 1 juli 2019 bekrachtigd.
2.9.
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 november 2019 zijn, voor zover thans van belang, de verzoeken van de ouders om de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren, een omgangsregeling tussen hen en [minderjarige] vast te stellen en de uithuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen, afgewezen.
2.10.
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 februari 2020 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 13 februari 2021. Tegen deze beschikking hebben ouders hoger beroep ingesteld.
2.11.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 juni 2020 zijn ouders niet ontvankelijk verklaard in hun verzoeken tot het treffen van spoedvoorzieningen in het kader van hun voorgenomen vertrek, met hun zoon, op 7 juli 2020 per vliegtuig uit Nederland om zich te vestigen in Australië.
2.12.
[minderjarige] verblijft sinds februari 2018 in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs ( [instelling] ). Tussen de ouders en [minderjarige] vindt sinds 27 februari 2019 maandelijks (aanvankelijk begeleide) omgang plaats.
2.13.
[minderjarige] is op woensdag 24 juni 2020 door ouders tegen de afspraak in meegenomen van het terrein van de [instelling] en onttrokken aan het toezicht door de GI. Sindsdien is [minderjarige] vermist en met zijn ouders spoorloos. Er is een CA / IRC / Internationale melding uitgegaan.

3.Verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige] te benoemen.
[minderjarige] is een jongetje met complexe problematiek. Hij ontwikkelt zich nauwelijks. Hij functioneert op het niveau van een kind van ongeveer anderhalf jaar oud. [instelling] , waar [minderjarige] verblijft, heeft getracht procesdiagnostiek uit te voeren, om zich een compleet beeld van [minderjarige] te kunnen vormen en de behandeling daarna af te kunnen stemmen op zijn behoeften en mogelijkheden. Door het gebrek aan samenwerking met de ouders hierin, is het echter onmogelijk gebleken dit van de grond te laten komen. Ondanks alle pogingen is het geen van de instanties, ook de jeugdbescherming en de Raad niet, gelukt tot een constructieve samenwerking met de ouders te komen. Daardoor stagneert de voortgang in de hulp en zorg voor [minderjarige] . Voor [minderjarige] is het van belang dat het traject van observatie en diagnostiek op basis waarvan een advies gegeven kan worden over het perspectief van [minderjarige] , vervolgd wordt. Het belang van [minderjarige] is het enige doel. Volgens de Raad ligt het perspectief van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet meer bij de ouders omdat zij niet in staat worden geacht nu, dan wel binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te aanvaarden.
3.2.
De Raad wijst erop dat de focus van de ouders verlegd is. Bij de eerste uithuisplaatsing van [minderjarige] lag hun focus op het fysieke welzijn van [minderjarige] en hadden zij een specifiek daarop afgestemd dieet voor hem gecreëerd. Nu ligt de focus van de ouders op de diagnose ASS. Desondanks doen zij niet alles wat in hun macht ligt om [minderjarige] , als daadwerkelijk sprake zou zijn van ASS, volledig te ondersteunen in zijn ontwikkeling. Belemmeringen bij de ouders zijn nu dermate groot dat zij de mogelijkheden van de ouders overtreffen en daarmee verdere diagnostiek en behandeling van [minderjarige] teveel tegenhouden waardoor zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd.
De ouders maken misbruik van hun gezag door [minderjarige] de noodzakelijke onderzoeken en behandeling te ontzeggen. [minderjarige] heeft recht op een veilige en stabiele verzorgings- en opvoedingssituatie. Het proces van observatie en diagnostiek bij [instelling] moet zo snel mogelijk doorgang kunnen vinden, zodat er een advies komt voor een passende woonplek waar [minderjarige] kan opgroeien. De inspanningen van betrokken instanties om het belang van onderzoek en passende hulp aan de ouders duidelijk te maken, hebben niet geleid tot een andere houding van de ouders. Zij hebben hun medewerking beëindigd en handelen daardoor in strijd met het belang van [minderjarige] . Terugplaatsing bij de ouders is, gezien het langdurig ontbreken van enige vorm van samenwerking met de ouders, niet aan de orde binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn en daarom niet in zijn belang.
3.3.
Ter zitting heeft de Raad hieraan toegevoegd dat de ouders alle uitspraken in de gevoerde procedures aan hun laars hebben gelapt door [minderjarige] onrechtmatig op 24 juni 2020 mee te nemen uit [instelling] , waarmee de ouders hem de noodzakelijke hulp en behandeling onthouden. De Raad is hierdoor gesterkt in zijn opvatting dat de ouders misbruik maken van het gezag. De belangen van [minderjarige] worden ernstig geschonden door hem zonder enige voorbereiding weg te halen uit de opvoedomgeving waar hij structuur, begrenzing en nabijheid kreeg die hij hard nodig had, te weten [instelling] . Uit het dossier blijkt dat de ouders onvoldoende in staat zijn om tegemoet te komen aan zijn behoeften. De Raad maakt zich ernstige zorgen om de extra schade die door het handelen van de ouders wordt toegebracht aan de ontwikkeling van [minderjarige]

4.Standpunten

de ouders
4.1.
De ouders stellen zich op het standpunt dat de Raad feitelijk geen gezag over [minderjarige] kan uitoefenen nu [minderjarige] geen inwoner van Nederland meer is en hier feitelijk niet meer verblijft. Het verzoek van de Raad is volgens hen daarom niet-ontvankelijk.
Omdat [minderjarige] en ouders politiek asiel in Polen hebben gevraagd, moet Nederland eerst een uitleveringsverzoek indienen. Zolang dat niet is ingediend, is de rechtbank volgens de ouders niet bevoegd om het verzoek van de Raad in behandeling te nemen.
Mocht het verzoek van de Raad ontvankelijk zijn, dan verzoeken de ouders primair de behandeling van het verzoek aan te houden.
Subsidiair verzoeken de ouders het verzoek aanstonds af te wijzen. ‘Het dossier van [minderjarige] is een voorbeeld van de ernstige mensenrechtenschendingen onder de Jeugdwet 2015, nu de hele industrie in het algemeen niet handelt op grond van objectieve feiten en omstandigheden, maar op basis van leugenachtige verklaringen, ongefundeerde verwijten en valse beschuldigingen naar ouders, misdiagnoses en phishing expeditions op basis van vals giswerk rond kinderen.’, aldus de toelichting van de advocaat op het standpunt van de ouders.
4.2.
Kern van het verweer van de ouders is dat een eventuele achterblijvende ontwikkeling en afwijkend gedrag van [minderjarige] verklaard worden door stoornissen in het autistisch spectrum. Er is geen sprake van een multi-complex probleem. Volgens de ouders zijn de tweeënhalf jaar van zijn uithuisplaatsing niet bevorderlijk geweest voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij wijzen op de passage in het rapport waarin staat dat [minderjarige] nog steeds op het niveau van een kind van ongeveer anderhalf jaar oud functioneert. De ouders zijn van mening dat met de einddiagnose autisme het onderzoek van [minderjarige] is afgerond en dat er (dus) geen sprake is van systeemproblematiek. Zij stellen dat de Raad en de GI hen ten onrechte verwijten onvoldoende samen te werken. Er zijn geen systeemfactoren aangetroffen. [instelling] kan autisme als einddiagnose afronden. Volgens de ouders gaat het veel beter met [minderjarige] sinds hij met zijn ouders herenigd is en in Polen woont.
de GI
4.3.
De GI voert aan dat voor de ontvankelijkheid doorslaggevend is wat de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van het indienen van het verzoek is / was. Nederland was ten tijde daarvan de gewone verblijfplaats van [minderjarige] . Bovendien hebben de ouders [minderjarige] op 24 juni 2020 uit [instelling] weggehaald en onttrokken. Onrechtmatige overbrenging naar het buitenland brengt geen wijziging in de gewone verblijfplaats van een kind. In de ontvankelijkheid van de Raad en de bevoegdheid van de rechtbank is daarom niets gewijzigd. De GI wijst erop dat het artikel 15 van de Uitvoeringswet Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) waarop de ouders zich beroepen, in dit geval niet van toepassing is; degene die de gezagsvoorziening vraagt is immers niet de ontvoerende ouder.
4.4.
Volgens de GI hebben de ouders sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] op geen enkele wijze blijk gegeven van inzicht in hun mogelijke rol in de problematiek van hun zoon. Al sinds de geboorte van [minderjarige] zijn er zorgen. Aanvankelijk werd door de ouders gewezen op spijsverteringsklachten die de oorzaak van [minderjarige] problemen zouden zijn, nadien hebben ze de overtuiging gekregen dat alle problemen en afwijkend gedrag van [minderjarige] verklaard konden worden doordat hij met autisme gediagnosticeerd was. Onderzoek naar de situatie binnen het gezin en naar een mogelijke rol van de ouders in de problematiek hebben de ouders steeds afgewezen. De GI heeft op verschillende manieren geprobeerd met de ouders in gesprek te komen. Dit is niet gelukt. Zij weigeren met Jeugdbescherming samen te werken.
De GI wijst erop dat het het goed recht van de ouders is om het oneens te zijn met Jeugdbescherming en daarop kritiek te uiten. In dit geval gaan de ouders en hun raadsvrouw naar de mening van de GI de grenzen van het fatsoen te buiten door systematisch de integriteit van JB en het zorgstelsel in het algemeen in twijfel te trekken en voortdurend ten onterechte en volstrekt ongefundeerde beschuldigingen te uiten.

5.Beoordeling

bevoegdheid en toe te passen recht
5.1.
Uit de stukken blijkt dat de moeder de Nederlandse / Russische nationaliteit bezit, de vader de Australische en de Nederlandse nationaliteit en [minderjarige] de Nederlandse en Australische nationaliteit, zodat deze zaak een internationaal karakter heeft en de rechtbank eerst moet beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is en welk recht moet worden toegepast.
Het verzoek betreft een geschil over de beëindiging van het gezag van de ouders en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis).
5.2.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. In dit geval is dat 27 mei 2020, het moment waarop het verzoek van de Raad ter griffie van deze rechtbank is binnengekomen. Nu [minderjarige] op dat moment zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, is de Nederlandse rechter bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
5.3.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (hierna: HKBV 1996) is Nederlands recht van toepassing.
5.4.
De rechtbank zal het verzoek inhoudelijk behandelen. Het niet onderbouwde verzoek van de advocaat van ouders om de zaak aan te houden wordt afgewezen.
5.5.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 februari 2018 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden en is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie zorgverlener 24-uurs, voor de duur van vier weken. Vervolgens heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling definitief uitgesproken en is de machtiging uithuisplaatsing definitief verleend.
5.7.
Uit de stukken en de standpunten ter zitting blijkt voldoende dat de ouders blijven volharden in hun visie dat in geval van [minderjarige] geen sprake is van complexe problematiek, maar ‘slechts’ van ASS. Niet in geschil is dat de ouders vanaf april 2019 niet (meer) hebben meegewerkt aan het inzetten van (nadere) diagnostiek en met de hulpverlening en voorts consequent zijn in hun weigering toestemming te verlenen voor noodzakelijke (medische) behandeling. Dit heeft er onder andere ertoe geleid dat de kinderrechter bij beschikking van 6 april 2018 op verzoek van de GI heeft bepaald dat de GI het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk uitoefent, met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, tot 19 februari 2019. Ook heeft de GI de kinderrechter moeten inschakelen om vervangende toestemming te verkrijgen voor de medische behandeling van [minderjarige] . Die behandeling omvatte de voortzetting van de behandeling en (proces)diagnostiek, waaronder observatie vanuit [instelling] , en voortzetting van het klinisch genetisch onderzoek van het Radboud UMC. Deze toestemming is bij beschikking van 1 juli 2019 verleend.
5.8.
De beslissing om [minderjarige] in [instelling] te plaatsen en vervolgens die plaatsing te verlengen, is herhaaldelijk, óók op verzoek van de ouders, door de rechtbank en het gerechtshof getoetst en bekrachtigd. De machtiging uithuisplaatsing, alsook de ondertoezichtstelling, is telkens, voor het laatst bij beschikking van de kinderrechter van 10 februari 2020 tot 13 februari 2021, verlengd.
Op 24 juni 2020 hebben de ouders hebben alle rechterlijke uitspraken genegeerd en [minderjarige] onrechtmatig meegenomen uit [instelling] . De ouders hebben [minderjarige] hiermee de noodzakelijke hulp en behandeling onthouden. Immers, [instelling] heeft daardoor nog steeds geen nadere diagnostiek kunnen (laten) verrichten, zodat een op maat afgestemde behandeling en de zoektocht naar een daarbij passende woonplek voor [minderjarige] langdurig gefrustreerd zijn en blijven.
5.9.
Ter zitting heeft de advocaat van de ouders voorgelezen uit een stuk dat ouders haar gemaild hadden en dat een rapportage van een psycholoog in Polen zou zijn. Volgens de advocaat staat erin dat het goed met [minderjarige] gaat. Volgens de advocaat van de ouders betreft het inderdaad informatie die volledig aansluit bij de visie van ouders dat ‘slechts’ sprake is van ASS bij [minderjarige] . Nog daargelaten dat niets bekend is over de specifieke deskundigheid van de persoon die het stuk zou hebben opgesteld, constateert de rechtbank dat wederom blijkt dat ouders blijven steken in hun focus op de diagnose ‘ASS’ en niet bereid zijn in het belang van [minderjarige] te handelen en zijn problematiek in zijn totaliteit te onderkennen. Daarmee is duidelijk dat de ouders keer op keer weigeren de samenwerking met [instelling] of welke instelling dan ook aan te gaan. Dit laat zien dat zij niet in staat zijn de eigen focus ondergeschikt te maken aan het belang van [minderjarige] . Door telkens de deskundigheid van hulpverleners en artsen niet te respecteren en te accepteren, laten de ouders zien dat zij niet in staat zijn te handelen op basis van wat [minderjarige] werkelijk nodig heeft.
5.10.
De rechtbank betreurt het overigens dat de advocaat en de ouders er telkens voor kiezen het conflict te zoeken op basis van ongefundeerde beschuldigingen en verdachtmakingen richting de GI, de Raad en andere instanties in plaats van, in het belang van [minderjarige] , de samenwerking aan te gaan. Het staat een ieder vanzelfsprekend vrij met deskundigen van mening te verschillen, maar het in het wilde weg rondstrooien van beschuldigingen en verdachtmakingen onderstreept eens te meer hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
5.11.
Het voorgaande leidt tot conclusie dat aan de beide criteria van artikel 1:266, eerste lid BW (zowel sub a als sub b) is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de ouders in het belang van [minderjarige] is, zodat het verzoek tot beëindiging van het gezag zal worden toegewezen.
5.12.
Nu de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over [minderjarige] te benoemen.
De GI heeft zich op 30 maart 2020 schriftelijk bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de GI tot voogdes moet worden benoemd.
5.13.
Op verzoek van de Raad zal een
Certificaat betreffende beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, bedoeld in artikel 39Brussel II bis aan deze uitspraak worden toegevoegd.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
Beëindigt het ouderlijk gezag van:
- [de vader] ,
voorheen wonende te [plaats] , verblijfplaats thans onbekend,
en
- [de moeder] ,
voorheen wonende te [plaats] , verblijfplaats thans onbekend
over
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
6.2.
Benoemt tot voogdes over [minderjarige] :
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd Overschiestraat 57, 1062 HN Amsterdam.
6.3.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Ph. Burgers, mr. J.H. Dubois en mr. F. Kleefmann, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.