In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van drie vuurwapens, 118 patronen en ongeveer 120 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 26 april 2020 te Badhoevedorp aangehouden. Tijdens zijn staandehouding droeg hij een geladen vuurwapen bij zich, terwijl de andere twee wapens en de drugs later in de woning van zijn vriendin werden aangetroffen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kubbinga, in overweging genomen, evenals de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Baatenburg de Jong.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van bevindingen en een NFI-rapport, de feiten bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, omdat de reclassering geen mogelijkheden zag om het gedrag van de verdachte te veranderen. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsgelijkheid en rechtseenheid.