ECLI:NL:RBNHO:2020:6349

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
15/113916-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van vuurwapens en cocaïne met bijbehorende straf

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van drie vuurwapens, 118 patronen en ongeveer 120 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 26 april 2020 te Badhoevedorp aangehouden. Tijdens zijn staandehouding droeg hij een geladen vuurwapen bij zich, terwijl de andere twee wapens en de drugs later in de woning van zijn vriendin werden aangetroffen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kubbinga, in overweging genomen, evenals de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A. Baatenburg de Jong.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van bevindingen en een NFI-rapport, de feiten bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, omdat de reclassering geen mogelijkheden zag om het gedrag van de verdachte te veranderen. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsgelijkheid en rechtseenheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/113916-20 (P)
Uitspraakdatum: 11 augustus 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 25 april 2020 tot en met 26 april 2020 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer een of meer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een wapen, van het merk Crvena Zastava, voorzien van een geladen patroonhouder, kaliber .32 auto, 7,65 millimeter en/of
- een wapen, van het merk Glock, voorzien van een geladen patroonmagazijn, kaliber 9x19 millimeter en/of
- een wapen, van het merk Heckler&Koch/USP, voorzien van een geladen patroonmagazijn, kaliber 9x19 millimeter zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of ongeveer 118, in elk geval een grote hoeveelheid patronen van categorie
III voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 26 april 2020 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 120 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen [1] , waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen integrale vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 28 juli 2020 heeft afgelegd;
- een (ongenummerd) proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2020 (met proces-verbaalnummer PL1100-2020082856-10);
- een (ongenummerd) proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2020 (met proces-verbaalnummer PL1100-2020082856-20);
- een (ongenummerd) proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2020 (met proces-verbaalnummer PL1100-2020082856-18);
- een (ongenummerd) proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2020 (met proces-verbaalnummer PL1100-2020082856-28);
- een (ongenummerd) proces-verbaal van ‘onderzoek munitie’ van 21 juli 2020 (met proces-verbaalnummer PL1100-2020082865-48);
- een (ongenummerd) proces-verbaal van ‘onderzoek vuurwapen, patroonmagazijn en munitie’ van 20 juli 2020 (met proces-verbaalnummer PL1100-2020082865-47);
- een (ongenummerd) proces-verbaal van ‘onderzoek vuurwapen, patroonmagazijn en munitie’ van 21 juli 2020 (met proces-verbaalnummer PL1100-2020082856-46);
- een (ongenummerd) proces-verbaal van ‘onderzoek vuurwapen, patroonmagazijn en munitie’ van 21 juli 2020 (met proces-verbaalnummer PL1100-2020082865-45);
- een proces-verbaal van ‘onderzoek verdovende middelen’ van 15 mei 2020 (met proces-verbaalnummer PL1100-2020082856-42) (los bijgevoegd);
- een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport van 15 mei 2020 (los bijgevoegd).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 25 april 2020 tot en met 26 april 2020 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een wapen, van het merk Crvena Zastava, voorzien van een geladen patroonhouder, kaliber .32 auto, 7,65 millimeter en
- een wapen, van het merk Glock, voorzien van een geladen patroonmagazijn, kaliber 9x19 millimeter en
- een wapen, van het merk Heckler&Koch/USP, voorzien van een geladen patroonmagazijn, kaliber 9x19 millimeter zijnde vuurwapens in de vorm van een pistool en 118 patronen van categorie III voorhanden heeft gehad;
2
hij op 26 april 2020 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 120 gram cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III, meermalen gepleegd;
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De vriendin van verdachte is zwanger en is halverwege december 2020 uitgerekend te bevallen. Verder is van belang dat verdachte een goed vangnet heeft. Zijn schoonouders hebben zich bereid verklaard verdachte in huis te nemen en hem te steunen bij zijn terugkeer in de samenleving. Daarnaast kan verdachte weer aan het werk bij zijn oude werkgever. Verdachte, maar ook de maatschappij, zijn erbij gebaat dat verdachte een (deels) voorwaardelijke straf krijgt opgelegd. Die stok achter de deur zal hem helpen bij het maken van juiste keuzes. De verdediging zou in ieder geval graag zien dat verdachte op tijd in vrijheid wordt gesteld om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te kunnen zijn. Tot slot is van belang dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van de Wet wapens en munitie.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft drie vuurwapens, 118 patronen en ongeveer 120 gram cocaïne voorhanden gehad. De drie vuurwapens waren geladen en één daarvan droeg verdachte bij zich tijdens zijn staandehouding op straat. De andere twee geladen wapens, de overige patronen en de drugs ontdekte de politie later in de woning van de vriendin van verdachte.
De omstandigheden waaronder voornoemde goederen bij verdachte zijn aangetroffen vindt de rechtbank dubieus en zorgwekkend. Verdachte heeft tijdens zijn verhoren bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting geen volledige openheid van zaken gegeven. Verdachte is gebleven bij zijn verklaring dat hij de wapens, munitie en drugs voor een ander, wiens naam hij zonder represailles meent niet te kunnen noemen, in bewaring had. Die verklaring doet, wat daar verder ook van zij, niets af aan de ernst van de feiten. Het enkele voorhanden hebben van vuurwapens zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en wordt door mensen als schokkend ervaren. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in het leven geroepen. Ook het feit dat verdachte een van de geladen wapens op zak had op de openbare weg rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Het voorhanden hebben van vuurwapens maakt de drempel tot het gebruik daarvan immers minder hoog.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie is veroordeeld. Nu die veroordelingen echter dateren van langer dan vijf jaar voorafgaand aan de onderhavige feiten zal de rechtbank die niet ten nadele van verdachte meenemen in de straftoemeting;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 10 juni 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, waarin het risico op recidive is ingeschat als laag-gemiddeld en waarin is geadviseerd – in het geval van een veroordeling – verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De rechtbank zal daarom geen bijzondere voorwaarden verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan, heeft de rechtbank – met het oog op rechtseenheid en rechtsgelijkheid – de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Alleen al voor het voorhanden hebben van één vuurwapen is vanwege de ernst daarvan het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Verdachte had echter meerdere wapens voorhanden, allen bovendien geladen, en droeg er zelfs één bij zich in de openbare ruimte. Gelet op die strafverzwarende omstandigheden zal de rechtbank een zwaardere straf opleggen dan die door de officier van justitie is geëist. Een lagere straf doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten.
In de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan of in de persoonlijke omstandigheden van verdachte (de zwangerschap van zijn vriendin, zijn huisvesting en zijn baan), ziet de rechtbank – anders dan de raadsvrouw – geen aanleiding een andere straf op te leggen dan die in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 18 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 4 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Het beslag

De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat er geen grond is om nog een beslissing te nemen met betrekking tot het onder verdachte inbeslaggenomen vuurwapen van het merk ‘Crvena Zastava’, zoals vermeld op de beslaglijst. Verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van ‘voorgeleiding ovj’ van 27 april 2020 immers al afstand gedaan van dit onder hem in beslag genomen vuurwapen. Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte verklaard daarvan afstand te doen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 maanden, nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.D. Gunster, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.I. Robijns, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2020.
Mr. M.D. Gunster is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.