ECLI:NL:RBNHO:2020:6303
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing kinderopvangtoeslag wegens gebrek aan arbeid in de zin van de Wet kinderopvang
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor kinderopvangtoeslag. Eiseres, woonachtig te [Z], had op 21 januari 2019 een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag per 28 januari 2019 voor 250 uur dagopvang per maand bij [C] BV. De aanvraag werd door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Toeslagen, afgewezen op 10 april 2019. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 16 september 2019. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank, dat op 20 september 2019 is ontvangen.
Tijdens de zitting op 11 augustus 2020 heeft eiseres verklaard dat zij tussen 28 januari 2019 en 8 februari 2019 een werkervaringsplek had, maar dat zij geen doelgroepverklaring van het UWV had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de relevante periode arbeid heeft verricht die kwalificeert als arbeid in de zin van artikel 1.6 van de Wet kinderopvang (Wko). De rechtbank concludeert dat de werkzaamheden die eiseres heeft verricht niet als betaalde arbeid kunnen worden aangemerkt, en dat zij derhalve geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.