ECLI:NL:RBNHO:2020:6303

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4842
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing kinderopvangtoeslag wegens gebrek aan arbeid in de zin van de Wet kinderopvang

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor kinderopvangtoeslag. Eiseres, woonachtig te [Z], had op 21 januari 2019 een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag per 28 januari 2019 voor 250 uur dagopvang per maand bij [C] BV. De aanvraag werd door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Toeslagen, afgewezen op 10 april 2019. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 16 september 2019. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank, dat op 20 september 2019 is ontvangen.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2020 heeft eiseres verklaard dat zij tussen 28 januari 2019 en 8 februari 2019 een werkervaringsplek had, maar dat zij geen doelgroepverklaring van het UWV had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de relevante periode arbeid heeft verricht die kwalificeert als arbeid in de zin van artikel 1.6 van de Wet kinderopvang (Wko). De rechtbank concludeert dat de werkzaamheden die eiseres heeft verricht niet als betaalde arbeid kunnen worden aangemerkt, en dat zij derhalve geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2019 heeft verweerder de aanvraag om kinderopvangtoeslag afgewezen.
Bij besluit van 16 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld, door de rechtbank ontvangen op 20 september 2019.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 29 juli 2020 een nader stuk van eiseres ontvangen en in kopie doorgezonden naar verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020 te Haarlem.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 21 januari 2019 een aanvraag kinderopvangtoeslag ingediend per 28 januari 2019 voor 250 uur dagopvang per maand bij [C] BV.
2. Verweerder heeft bij brief van 16 februari 2019 eiseres verzocht om nadere informatie. Eiseres heeft als rectie hierop aangegeven nog niet in het bezit te zijn van een doelgroepverklaring.
3. Eiseres heeft in de bezwaarfase aangegeven dat zij pas na 9 september 2019 een doelgroepverklaring van het UWV zal ontvangen.

Geschil4. In geschil is of verweerder de aanvraag kinderopvangtoeslag 2019 (de periode 28 januari 2019 tot en met 8 februari 2019) terecht heeft afgewezen.

5. Eiseres stelt dat zij per 28 januari 2019 kinderopvang heeft genoten, dat zij tussen 28 januari 2019 en 8 februari 2019 een werkervaringsplek heeft gehad en dat het UWV nalatig is met het afgeven van een doelgroepverklaring.
6. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag nu niet aannemelijk is geworden dat zij in de betreffende periode werkzaamheden heeft verricht die kwalificeren als arbeid in de zin van artikel 1.6, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet kinderopvang (Wko). Verweerder verwijst naar jurisprudentie van de Raad van State, in het bijzonder een uitspraak van 12 februari 2010, ECLI:Nl:RVS:2020:430.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
8. Artikel 1.6 van de Wko regelt de aanspraak op kinderopvangtoeslag van een ouder die in verband met de combinatie van arbeid en zorg kinderopvang nodig heeft. Het eerste lid, bepaalt dat een ouder slechts aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag indien, kort gezegd, die ouder betaalde arbeid verricht, een opleiding volgt, een inburgeringscursus volgt of deelneemt aan een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling, oftewel een re-integratietraject.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres in de betreffende periode geen arbeid heeft verricht als bedoeld in artikel 1.6 van de Wko. De rechtbank leidt uit de stukken af dat eiseres bij [D] heeft gewerkt om werkervaring op te doen, maar dat sprake is geweest van betaalde arbeid is niet aannemelijk geworden. Nu het hier ging om onbetaald werk om werkervaring op te doen is niet in objectieve zin komen vast te staan dat de werkzaamheden die de eiseres heeft verricht overeenkomen met de werkzaamheden van betaalde krachten. Daarom kunnen deze werkzaamheden niet als arbeid in de zin van artikel 1.6, derde lid, aanhef en onder a, van de Wko worden aangemerkt. De gewerkte uren bij [D] kunnen dan ook niet in aanmerking worden genomen bij de bepaling of eiseres in de in geding zijnde periode recht heeft op kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft evenmin stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij inde betreffende periode deelnam aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling dan wel een door het UWV begeleid re-integratietraject volgde. De rechtbank concludeert dat eiseres in de relevante periode geen arbeid verrichtte die kwalificeert als arbeid in de zin van artikel 1.6 van de Wko. Verweerder heeft de aanvraag om kinderopvangtoeslag daarom terecht afgewezen.
10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is gedaan op 25 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.